ColumnPeter Buwalda

Waar ik me handenwrijvend en zonder plichtplegingen neervlij, zin in, schrik ik standaard paniekerig wakker

null Beeld
Peter Buwalda

Ik lag voor dood in de woonkamer. Dat doe ik tegenwoordig dagelijks, ongeveer een kwartiertje. Zodra ik zware ogen krijg, slof ik naar het Perzische tapijt en ga er languit op liggen, luiken toe, en binnen een paar tellen, vaak dwars door luide muziek heen, lig ik te slapen.

Heerlijk. Maar niet voor de pakketbezorger. Vaak loert hij naar binnen, omdat de bel het niet doet. (Nou ja, soms wel, maar vaker niet, precies verkeerd voor een deurbel. Die moet het altijd doen, net als Ronaldo.) Mocht hij evenveel van mij houden als ik van hem – de pakketbezorger, niet Ronaldo – dan zal hij zich het apelazarus schrikken. Eerst, al vanaf de straat, hoort hij Jailhouse Rock, een reden om het aanschellen over te slaan, hoort meneer Peter wegens de mooie muziek toch niet, en daarom meteen maar door het raam te loeren, om mij na enig rondspeuren, gestorven tijdens mijn favoriete lied, op de grond te zien liggen.

Jet: ‘Een mooie dood.’

Ik sla een kruis. ‘Toch zal de arme man zo’n voorgedrukt kaartje moeten invullen. En bij de buren moeten aanbellen.’

‘En dan hard wegscheuren met z’n bus.’

Nee, erger zou het zijn als opa en oma langskwamen. De gedachte dat met name oma zaliger, met haar hand tegen de ruit, rondspiedend met Jailhouse Rock tegen d’r trommelvliezen, het lijk van ‘ons Petertje’ zou ontwaren. Ze zou zelf dood neervallen, vrees ik. Hier was ze altijd bang voor. Vervolgens zou het de omgekeerde wereld worden, vijf minuten later zou ons Petertje uit de dood herrijzen en als een zombie naar buiten gaan staan kijken, even oriënteren, mensen. Hij zou zijn oma zaliger zien liggen, dood, maar nu echt – opa er gehurkt bij, waarna alles zou ontaarden: ik, in tranen, bonzend op het glas, opa zaliger die opkijkt, what the fuck, een grienend spook: hartaanval, iedereen dood, behalve de slaapmuts zelf. (Niet gebeurd, te zwak voor in een column dus, u wilt feiten. Maar ondenkbaar is het allemaal niet. Ik heb een vriend, en die heeft een broer, Wilbert, ‘Wip’, wiens ouders onverwacht langskwamen, hij was niet thuis, dus keken ze door het raam, en belden meteen 112, er was ingebroken.

Altijd je bed opdekken.

Een andere keer bezocht Wip zijn ouders, met een nieuwe muts, een zwarte bivakmuts met alleen ooggaten, kon je kopen bij de dump, modelletje Baader-Meinhof. Aldus uitgedost, ging hij voor het raam staan, tiktik, zijn moedertje bijna om zeep helpend.)

Jazeker, een column over leven en dood die de actualiteit overstijgt. Knap. ‘Je ligt er ook altijd bij als Roadrunner’, zegt Jet, armen gestrekt, tong uit haar mondhoek.

Met kruisjesogen zeker. Toch eindigt het altijd Freudiaans. Waar ik me handenwrijvend en zonder plichtplegingen neervlij, zin in, schrik ik standaard paniekerig wakker. Smakkend en gorgelend: ‘Huh?! Hè?! Waar ben ik? Godverdómme! Hoe lang lig ik hier al? Hoe lang! Verdomme! Tering!’

Als ik Jet was, zou ik liegen, ik zou op mijn horloge kijken, en zeggen: ‘Drieënhalf uur.’ Haha, jaja. Wetende dat ik nog kwader zou worden, vreselijk woest, al die verloren tijd, al die gedichten, kinderboeken en reservecolumns die ik had kunnen schrijven. Godverdómme!

Maar zo is ze niet. Nou ja, zo is ze wel, maar ze denkt er niet aan. ‘Ongeveer een kwartiertje’, luidt steevast het antwoord.

‘Zo kort?’, brul ik iedere keer. Gedisciplineerd zeg, van mezelf. Een kwartiertje maar. Wat een arbeidsethos.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden