InterviewMaarten 't Hart
Schrijver Maarten ’t Hart: ‘Gelovigen krijg je nog net iets beter op de kast dan feministen’
Wat zijn dit voor vragen? Naar aanleiding van het verschijnen van zijn nieuwe roman De nachtstemmer, tien dilemma's voor schrijver Maarten ’t Hart.
Schrijven op intuïtie of met een schema?
‘Ik heb het beide gedaan, maar vraag je me: wat is er leuker, dan zeg ik: schrijven op intuïtie. Dat het verhaal zichzelf voortstuwt, dat je zelf als het ware een lezer bent, en er al schrijvend achter komt wat er gebeurt. Zo is het met mijn nieuwste roman De nachtstemmer gegaan, over een orgelstemmer die een klus krijgt in Maassluis, de stad van mijn jeugd, en die met verwondering om zich heen kijkt: op wat voor idiote plek ben ik nu weer terechtgekomen? Een vlucht regenwulpen: ook zonder schema geschreven. Het woeden der gehele wereld. De jakobsladder. Ik vind het mijn beste boeken.’
Wat klinkt mooier: een katholiek of een protestant kerkorgel?
‘Dat is eigenlijk geen echt of-ofgeval, want je hebt heel mooie katholieke orgels en je hebt heel lelijke protestantse orgels. Maar stel: ik kom in een plaats in Nederland met een katholieke kerk en een protestantse en ik moest kiezen op welk orgel ik zou willen spelen, dan zou ik voor het protestantse kiezen. Maar dan puur uit praktische overwegingen: ze worden beter onderhouden dan de katholieke orgels. Katholieke orgels klinken lieflijker dan de protestantse. Ik heb een keer in de St. Sulpice mogen spelen, een kerk in Parijs. Zo katholiek als wat, maar het is een van de leukste ervaringen in mijn leven geweest - wat orgels betreft. Overweldigend, zoals dat orgel klonk, als een orkest bijna. Protestantse orgels zijn vooral gemaakt om de gelovigen harder te laten zingen.’
Leven met de rem erop of de rem eraf?
‘Ik zou nooit met de rem eraf willen en kunnen leven. Want als de rem eraf gaat, ligt verslaving op de loer. Ik heb nooit gerookt. Met alcohol ben ik altijd voorzichtig geweest. Zelfs met eten ben ik nog matig, omdat ik bang ben dik te worden.
‘Ik ben één keer heel erg dronken geweest. Tijdens een etentje ter gelegenheid van het verschijnen van de Nederlandse vertaling van Waterschapsheuvel van Richard Adams, begin jaren zeventig. Ik had zo veel gedronken dat ik me nogal heb laten gaan – in meerdere opzichten. Ik heb met mensen gepraat – daar zou ik anders veel voorzichtiger mee zijn geweest. Maar ik heb ook, en daar had ik achteraf enorm spijt van, tegen Richard Adams gezegd toen hij vroeg waar Renate Rubinstein woonde - in de rosse buurt - gezegd: je hoeft alleen maar de hoerenbuurt op te zoeken, dan ben je zo bij Renate. Daar schaam ik me nog steeds voor.
‘Je hebt gelijk: als ik lees, zit de rem er niet op. Als ik schrijf ook niet. In mijn bewondering voor schrijvers en componisten ben ik grenzeloos. Maar daarmee kun je ook niet de mist in gaan.’
Nooit meer lezen of nooit meer naar muziek luisteren?
‘Dat is de klassieke vraag: of het erger is doof te worden of blind. Doof zijn is in feite erger, omdat je dan geen contact meer kunt maken met je medemensen. Maar ik zou het toch erger vinden als ik niet meer kon lezen. Muziek is vluchtiger. Je kunt er diep door geraakt worden, maar dat gevoel is vrij snel weer voorbij. Een boek kan jaren met je meegaan. Zelfs jaren na lezing kun je er weer door worden ontroerd. David Copperfield van Charles Dickens: o, zo prachtig. Dat boek is met geen muziekstuk te vergelijken. Ik las het voor het eerst toen ik een jaar of 18 was. Daarna nog een aantal keren. Waarom juist dat boek me zo raakt? David is als ik-figuur heel kleurloos, waardoor je als lezer jezelf als het ware kunt invullen. Zo’n diepe identificatie, dat lukt met muziek nooit.’
Wat frustreerde u in uw jeugd meer: dat u niet door God geroepen was, of dat u geen meisje was?
Lacht: ‘Dat ik niet geroepen ben. Mijn hele jeugd heb ik gedacht dat ik een bijzonder jongetje was. Ik was altijd de beste leerling van de klas. In het Oude Testament las ik het verhaal over de jonge Samuel, die door de Heer was geroepen, en ik lag elke nacht te wachten tot hij mij als profeet uitkoos. Dan klepperde het dakraam en dacht ik: nu gaat het gebeuren. Maar het gebeurde nooit.
‘Het verlangen een meisje te zijn kwam pas later, toen ik studeerde. In die tijd trok ik voor het eerst vrouwenkleren aan en bezocht ik een paar keer de avonden van de NVSH, voor travestieten en transseksuelen. Het verbaasde mij altijd dat die mensen, stuk voor stuk nerveuze rokers, zo treurig waren. Omdat ze zich niet konden laten opereren, of niet in dameskleding de straat op konden. Nou, dat vond ik helemaal niet erg. Dan deed je het in de huiskamer. Ze hadden ook vreselijke kleren aan, de kleren van hun moeder, zal ik maar zeggen. En roken dus. De kamer stond blauw van al dat nerveuze roken, je kon elkaar helemaal niet meer zien.
‘Ik heb nooit het gevoel gehad in een verkeerd lichaam te zitten, maar als er een knop zou zijn geweest waarmee je in één klap vrouw kon zijn, zou ik op enig moment wel een keer op die knop gedrukt hebben. Wat er dan veranderd zou zijn? Ik zou als vrouw socialer zijn geweest. Ik heb het altijd leuker gevonden om in travestie naar feestjes te gaan. Ik vond mezelf als vrouw mooier dan als man.’
Eert uw vader of eert uw moeder?
‘Ik heb nooit een onderscheid gemaakt in mijn liefde voor die twee. Ik hield ontzettend van mijn moeder maar ik had moeite met haar paranoia; zij heeft tot mijn vader op 57-jarige leeftijd overleed, beweerd dat mijn vader stelselmatig vreemdging. En ik hield ontzettend veel van mijn vader, maar bij hem had ik er last van dat hij zo ontzettend makkelijk boos kon worden. Voor mijn vader was ik bang, voor mijn moeder nooit. Ze was buitengewoon lief. Als ze die paranoia niet had gehad, was ze bij wijze van spreken een engel geweest. Dus: eert mijn moeder. Maar als je me vraagt wie ik het meest mis, dan is het mijn vader. Hij was zorgzaam, met je begaan, hij wilde je voortdurend knuffelen en aanhalen. Mijn moeder niet, die was gereserveerder. Ik mis ook mijn vaders onverschrokkenheid, het feit dat hij alles durfde te zeggen wat hij dacht. Tegen mij zei hij vaak: wees toch niet zo schijterig.’
Lekker jennen: gelovigen of feministen?
‘Gelovigen krijg je nog net iets beter op de kast dan feministen. Die happen op alles. In De nachtstemmer komt een boer voor die zijn geit neukt in de stal, terwijl de rest van de familie in de kerk zit. Als kind heb ik het een keer zien gebeuren. Ik moest een boodschap doen in Maassluis, ik rondde een hoek bij een boerderij en daar zag ik hoe een boer, een ouderling in de gereformeerde kerk, zichzelf tegen de achterkant van een geit aanduwde. Ik zie het nog voor me: die geit stond in alle rust een brandnetel op te eten. Het heeft overigens tien jaar geduurd voor ik begreep wat ik daar had gezien.’
Bach of Mozart?
‘Te allen tijde: Mozart. Ik vind Bach de grootste componist, maar Mozart is een klasse apart. Alles wat hij heeft geschreven is zó perfect gemaakt. Er zit geen vlekje op, het is net als in de natuur. Dan kijk je naar een beestje en is het helemaal perfect. Mozart schreef alles in één keer op. In de partituur van het Ave verum corpus zit geen enkele doorhaling. Het is bijna niet te bevatten dat iemand dat kan. Daar zit een brein achter dat bijna niet menselijk is.’
Als u kinderen had gehad, was u liever vader of moeder geweest?
‘Dat vind ik wel een leuk dilemma. Als het over opvoeding gaat, zou ik liever een vader zijn. Maar het lijkt me vele malen geweldiger om een kind te baren. Dat is volgens mij een ervaring die met niets te vergelijken valt. Ik heb er vriendinnen vaak naar gevraagd. Van Mensje van Keulen hoorde ik het mooiste verhaal: toen haar zoon werd geboren, rook ze de zee en viel alles op zijn plaats.’
Wat vindt u erger aan ouder worden: de lichamelijke gebreken of het gebrek aan vooruitzicht?
‘Ik ben nu bijna 75. Ik heb misschien nog vijf productieve jaren. Ik zou graag nog een paar goeie romans schrijven. Fysieke gebreken zijn vervelend, maar het missen van een vooruitzicht, van een motor die je gaande houdt, daar word ik écht treurig van. Want mijn vooruitzicht nu is het graf.’
Maarten ’t Hart
25 november 1944 Geboren in Maassluis
1957 -1962 Groen van Prinsterer Lyceum in Vlaardingen
1961-1968: Studie biologie RU Leiden
1970 Wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit Leiden
1971 Debuteert met de roman Stenen voor een ransuil
1978 Promoveert en publiceert Een vlucht regenwulpen
1984 Boekenweekgeschenk De ortolaan
’t Hart schrijft romans, verhalen- en essaybundels en memoires, met als meest recente werken Magdalena (2015), De moeder van Ikabod & andere verhalen (2016), De wereld van Maarten ‘t Hart, essays (2017). Hij ontving onder meer de Multatuliprijs, de Gouden Strop en de Biesheuvelprijs. Hij is getrouwd met Hanneke van den Muyzenberg. Zijn roman De nachtstemmer verscheen eerder deze maand bij de Arbeiderspers.