Jeugdcriminaliteit wordt schromelijk overdreven
De jeugd wordt niet crimineler, maar de samenleving veel strenger. Dat resulteert in meer sancties en hardere straffen, terwijl er juist meer hulp en bescherming nodig is, zegt Ido Weijers....
Jeugdcriminaliteit en overlast zijn ‘hot’, in de media en in de Tweede Kamer. Dat gaat gepaard met een gevoel van urgentie waardoor een verhitte toon, agitatie en impulsiviteit gerechtvaardigd lijken. Daarbij raakt keer op keer het zicht op de werkelijkheid getroebleerd.
Een voorlopige climax in de aanhoudende publieke opwinding rond deze onderwerpen was het Kamerdebat op 25 september jongstleden. Op stoom gebracht door wekenlange media-aandacht voor de toestand in de Goudse wijk Overwei, waarbij busbedrijf Connexxion weigerde nog langer door de wijk te rijden in verband met ongeregeldheden en bedreigingen, kwamen diverse politici met commentaar dat in schril contrast stond met de realiteit.
Volgens VVD-kamerlid Laetitia Griffith stond ‘het land in brand’. Geert Wilders vergeleek de buurt-overlast in Gouda met de gewapende strijd van Taliban en Al Qaida. Dat de overlast in Gouda de afgelopen jaren juist aanzienlijk is gedaald, raakte in dit tumult volledig ondergesneeuwd, evenals het feit dat het ging om een groepje kinderen van amper 13 jaar.
In de media is het gewoon geworden te spreken van een voortdurende toename van de jeugdcriminaliteit. De werkelijkheid is echter dat de jeugdcriminaliteit al jaren op hetzelfde niveau ligt. Als we kijken naar de twee belangrijkste bronnen – zelfrapportages van jongeren en slachtofferenquêtes – zien we een stabiel, niet verontrustend beeld.
Zeker, de politieregistratie liet jarenlang een stijging zien (en recentelijk een daling), maar dat zegt weinig over de ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit. De pakkans is zeer gering. Politiecijfers zeggen dan ook vooral iets over de activiteit van de politie. Ze worden bovendien grotendeels bepaald door beleidsprioriteiten.
Een paar van onze beste criminologische onderzoekers hebben die politiecijfers onlangs afgezet tegen uitkomsten van de jaarlijkse slachtofferenquêtes. Zij concluderen dat de stijging van de politiecijfers slechts voor 1 procent wordt veroorzaakt door een feitelijke toename van criminaliteit, voor 25 procent door een toegenomen aangiftebereidheid van de burgers, en voor bijna 75 procent door toegenomen en efficiëntere registratie door de politie zelf.
Daar komt bij dat er sprake is van een inflatie van het begrip geweld. In feite neemt het ernstige geweld af, en is er sprake van een enorme toename van de politieregistratie van de stomp, de schop en de vechtpartij. Die horen weliswaar bij de adolescentie, maar worden nu gelabeld als ‘mishandeling’.
Er wordt vaak gesproken van een ‘snelle toename van het aantal minderjarige moordenaars’. Op verzoek van kamerlid Griffith is hiernaar wetenschappelijk onderzoek verricht. Daaruit bleek dat dit beeld volstrekt onjuist is. Het aantal jongeren dat betrokken is bij moord en doodslag ligt al jaren rond de 10 per jaar en betreft meestal 16- of 17-jarigen.
De manier waarop Griffiths partijgenoot Teeven nu ageert voor een keiharde aanpak van ‘15-jarige moordenaars’, vormt dan ook een treffend voorbeeld van de wijze waarop de VVD haar bijdrage levert aan het ‘hot’ houden van dit onderwerp, dwars tegen de feiten in.
Vergelijk deze feiten bijvoorbeeld met Londen, waar het laatste half jaar wekelijks een dode en diverse zwaargewonde minderjarigen te betreuren zijn door afrekeningen tussen groepen jongeren. Vermoedelijk speelt hierbij een grote rol dat Engeland een eigentijdse, jeugdvriendelijke cultuur mist. In een recente landenvergelijking van Unicef wordt bijvoorbeeld duidelijk dat de jeugd in Engeland er op vrijwel elk gebied zeer slecht voor staat en zich ook allesbehalve gelukkig voelt.
In datzelfde overzicht van Unicef staat ons land juist fier bovenaan, boven landen als België, Duitsland en Frankrijk, en ver boven de Verenigde Staten en Engeland. Wat betreft onderwijs, gezondheid, veiligheid en relaties met ouders en leeftijdgenoten doet ons land het heel goed. De Nederlandse jeugd blijkt gelukkiger dan die in alle andere landen.
Kortom, het gaat in Nederland helemaal niet slecht. Niet op het gebied van de opvoeding en niet op het terrein van de jeugdcriminaliteit. De ‘almaar toenemende jeugdcriminaliteit en overlast’ zit tussen onze oren, niet op straat.De misplaatste beeldvorming van een falende opvoeding en toenemende jeugdcriminaliteit heeft sterk bijgedragen aan een verharding van ons jeugdstrafrecht.
Daarmee zijn we onze positie als voorbeeldland kwijtgeraakt. Het oude uitgangspunt van minimale interventie is verlaten. Halt – dat doet aan preventie van jeugdcriminaliteit – en de taakstraf zijn niet in plaats van andere sancties gekomen; er zijn de laatste decennia alleen maar sancties bij gekomen.
Flutdelicten
Flutdelicten
We sturen jaarlijks ruim 20 duizend kinderen naar Halt, terwijl onderzoek heeft aangetoond dat dat nauwelijks toegevoegde waarde heeft. Bovendien zijn we over de hele linie zwaarder gaan straffen. Te vroeg vuurwerk afsteken, fikkies steken, vechtpartijtjes op school en andere flutdelicten leiden tot strafrechtelijke sancties, ook bij die vele duizenden kinderen met wie niets aan de hand is.
Flutdelicten
Steeds meer scholen schakelen standaard de politie in als er op het plein of in de gang wordt gevochten. Er verschijnt een onophoudelijke stroom kinderen op het parket omdat ze elkaar een bloedneus hebben geslagen of geschopt. Zij krijgen standaard een sanctie opgelegd, of worden zelfs doorgestuurd naar de kinderrechter.
Flutdelicten
Daarnaast zijn we gewend geraakt aan routineus gebruik van de voorlopige hechtenis. Dit middel wordt allerminst beperkt tot de hoogst noodzakelijke, uitzonderlijke gevallen, maar ook ingezet in situaties waarbij men er in omliggende landen niet over zou piekeren.
Flutdelicten
Als we ons bezinnen op het doel, op de beperkte mogelijkheden en op de werkelijke effecten van ons jeugdstrafrecht, dan kunnen we niet anders dan besluiten tot een terugkeer naar het beleid van minimale interventie, naar terughoudendheid en zuinigheid met strafrechtelijke reacties.
Flutdelicten
Dat betekent allerminst dat er niets gebeurt als zich problemen voordoen. Het betekent dat er goed, snel en naar modern wetenschappelijk inzicht wordt gekeken of ingrijpen noodzakelijk is. Hulpverlening aan het kind en eventueel de ouders moet daarbij voorop staan.
Flutdelicten
We zouden aan de ‘bovenkant’ terughoudender moeten omgaan met vrijheidsbeneming, zoals recentelijk bepleit door de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Dat vereist wel een veel intensievere, ambulante begeleiding van jongeren en gezinnen dan nu wordt geboden.
Flutdelicten
Aan de ‘onderkant’ zouden we veel meer zaken moeten afdoen met een eenvoudige terechtwijzing, zoals dat in omliggende landen gebruikelijk is. Er is geen enkele aanwijzing dat daarmee minder adequaat wordt gereageerd op het meeste delinquente en grensoverschrijdende gedrag van jongeren.
Flutdelicten
We staan aan het begin van de 21ste eeuw op een tweesprong. Ofwel we laten ‘de eeuw van het kind’ definitief achter ons en geven absolute prioriteit aan het verlangen naar maatschappelijke veiligheid en afwezigheid van overlast en risico. In dat geval slaan we definitief de Angelsaksische weg in. Dan hebben we geen boodschap aan relativering van het idee fixe van de ‘almaar toenemende (jeugd)criminaliteit’, noch aan waarschuwingen voor contraproductieve uitkomsten van deze koers.
Soepel switchen
Soepel switchen
Ofwel we keren terug op de continentaal-Europese route. Daarmee verzekeren we de aansluiting bij de grote internationale verdragen die de afgelopen decennia tot stand zijn gekomen, zoals het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.
Soepel switchen
In die lijn doe ik hieronder een viertal voorstellen, zonder enige claim van volledigheid.
Soepel switchen
Een eerste onderdeel van zo’n herbezinning op ons jeugdstrafrecht moet een heroverweging zijn van de relatie tussen jeugdstrafrecht en civiel jeugdrecht. Alle betrokkenen in het veld voelen behoefte aan een soepeler relatie tussen jeugdstrafrecht en jeugdbescherming, zoals bijvoorbeeld in Duitsland bestaat.
Soepel switchen
Juist bij ernstiger probleemgedrag is er overwegend behoefte aan beschermingsmaatregelen. Die moeten niet alleen betrekking hebben op de jongere, maar ook op de ouders, die vaak al jaren onmachtig zijn om het leven van hun moeilijke kind in goede banen te leiden.
Soepel switchen
Een tweede onderdeel – en een onmisbare voorwaarde voor het eerste punt – is een herbezinning op de positie van de kinderrechter. Die is bij de vernieuwing van het jeugdstrafrecht in 1995 teruggedrongen ten gunste van een versterkte positie van het Openbaar Ministerie. Dat bracht een sterker accent op het strafrechtelijk repertoire met zich mee.
Soepel switchen
Niets ten nadele van de jeugdofficier die zich in de jeugdbescherming heeft verdiept en zich heeft geëngageerd met het belang van het kind. Maar die houding blijkt in die positie allerminst vanzelfsprekend.
Soepel switchen
Herstel en versteviging van de centrale positie van de kinderrechter verdient dan ook aanbeveling. De kinderrechter is in ons land bij uitstek degene die soepel kan switchen tussen bescherming en strafrecht. In dat verband is het de moeite waard nota te nemen van een aantal sterke elementen uit andere landen. Zo is het in Spanje en België gewoonte dat de kinderrechter de jongere na de uitspraak langdurig volgt, bij detentie bezoekt en zich op de hoogte stelt van vorderingen.
Soepel switchen
Om Nederland terug te brengen in de kopgroep van landen met een positieve aanpak van de jeugdcriminaliteit, verdient het bovendien aanbeveling om de minimumleeftijdsgrens voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid op te trekken van 12 naar 14 jaar. Met 12 jaar zitten we onder het Europese gemiddelde. Vanuit gedragswetenschappelijk perspectief kan goed worden verdedigd dat 14 jaar een aanvaardbaarder leeftijd is om kinderen – zij het in verminderde mate – strafrechtelijk verantwoordelijk te stellen.
Soepel switchen
Natuurlijk moet er een reactie komen als kinderen jonger dan 14 jaar ernstig over de schreef gaan, maar geen strafrechtelijke reactie. Net als in een groot aantal Europese landen al tientallen jaren zonder probleem gebeurt, kan volkomen adequaat en bevredigend op wangedrag van kinderen onder de 14 worden gereageerd met civiele maatregelen.
Soepel switchen
Tenslotte verdient het aanbeveling te komen tot een aparte sanctionering voor jongvolwassen daders van 18 jaar tot 23 jaar. In de afgelopen decennia zijn herhaaldelijk voorstellen in die richting gedaan (Commissie Wiarda in 1971, Commissie Anneveldt in 1982). Vooral het moderne hersenonderzoek maakt aannemelijk dat bij deze leeftijdsgroep, gelet op hun gebrekkige impulsbeheersing, rekening moet worden gehouden met verminderde verantwoordelijkheid. Jongvolwassenen veroorzaken bijvoorbeeld ook de meeste verkeersongelukken. Daarom kent men in meerdere Europese landen, waaronder Duitsland, Oostenrijk en Spanje, een apart strafrecht voor jongvolwassenen.
Soepel switchen
Er zijn de laatste tijd door de verantwoordelijke bewindslieden goede stappen aangekondigd en gezet, met name op het gebied van behandeling en diagnostiek. Hopelijk vormt dit het begin van een kentering. Met een bijstelling op bovengenoemde punten zou ons jeugdstrafrecht een belangrijke extra kwaliteitsimpuls krijgen en weer aansluiting kunnen vinden bij de Europese kopgroep.
Soepel switchen
Waarschijnlijk vereist dit een klimaat waarin jeugdcriminaliteit en overlast minder ‘hot’ worden. In elk geval is het nodig dat het paniekbeeld van de almaar toenemende jeugdcriminaliteit wordt gecorrigeerd en de publieke ADHD die daarmee gepaard gaat, wordt getemperd.