Interview
Het leven gaat voor Huub van der Lubbe nooit vanzelf: ‘Ik moet het steeds weer verdienen’
Het leven gaat voor Huub van der Lubbe nooit vanzelf. Ondanks zijn faam, de vele hits, de albums en liefst veertig jaar podiumervaring met De Dijk, moet er volgens de muzikant nog steeds hard gewerkt worden voor aandacht en erkenning. ‘Ik maak dus ik besta.’
Het scheelde niet veel of Huub van der Lubbe was mijn vader geweest.
Ooit bracht hij mijn moeder, zijn klasgenootje op het Zaanse St. Michaël College op wie hij heimelijk verliefd was, na een eindexamenfeestje terug naar haar ouderlijk huis in Wormer op de geleende Tomos van Robbie da Graça. Huub kon alleen niet schakelen, en op een brommer rijden had hij eigenlijk ook nog nooit gedaan, en zo kwam het dat Lucie Koelemeijer en Huub van der Lubbe op een vroege, benevelde zaterdagochtend in 1967, op de Provincialeweg in de bocht bij Wormerveer op een haar na geschept werden door een toeterende vrachtwagen.
Je kunt ook zeggen: het scheelde niet veel, of ik was er überhaupt niet geweest.
Tot zover de rol van Huub van der Lubbe in mijn leven.
Hij trouwde met Teuntje, mijn moeder met mijn vader, en dit verhaal bleef precies dat, een verhaal voor nu en noggeres, en ik hecht eraan te vertellen dit interview dan ook geheel volgens de officiële wegen tot stand kwam. Huub van der Lubbe brengt boek uit, pr-mevrouw belt de Volkskrant, de Volkskrant belt mij. Interview? Ja, interview.
Maar een lijntje is er natuurlijk wel. En dus stelt Van der Lubbe voor om in Wormer af te spreken, daar waar hij zijn vormende jaren beleefde. ‘Lijkt me wel geinig’, schrijft hij van tevoren. ‘Oude sferen. Ik kijk en mijmer in mijn teksten van de laatste jaren nog al eens terug, bleek bij de samenstelling van de bundel. Niet verwonderlijk natuurlijk, op een zeker moment.’ En eenmaal op het terras van Bataaf 1984 aan rivier de Zaan, achter een kop koffie en een spa rood: ‘Ik ben 68, dan kun je in alle veiligheid zeggen dat er meer achter je ligt dan voor je.’
Tijdens het praten wordt Huub meermaals begroet door passanten. Een aantal omdat ze Huub van De Dijk zien zitten, zomaar aan de Zaan, maar ook nu sluiten de cirkels zich – de andere helft blijkt van vroeger te zijn. Van der Lubbe: ‘Toen ik net de Zaanbrug over liep stak iemand zijn hand op. Ik moest even goed kijken, maar toen hij zijn pet afdeed zag ik het: verdomd, da’s Bas van Veen.’
Waar denk je aan, wanneer je mijmert?
‘Nou, het is meer dat er op een gegeven moment verbanden ontstaan. In het begin, zo’n beetje na de middelbare school, weet je niet wat je overkomt, dan is de wereld alleen maar groot en verwarrend. Maar na verloop van tijd, veel verloop van tijd, gaan cirkels zich sluiten, knopen verbanden zich aan elkaar. Nu zit ik hier met jou, dochter van Lucie, dat is toch wat?
‘Ik liep net langs het gebouw waar vroeger een dependance van De Typhoon zat, de lokale krant. Ik voetbalde bij GVO al jong in het eerste elftal en elke maandag wanneer ik van school kwam drukte ik mijn neus tegen de ruit om te zien of er een verslag van de wedstrijd was gemaakt, én, want dat was het helemaal, of mijn naam erbij stond. Dat was toen heel belangrijk voor mij, dat je er bent, dat je bestáát.’
Ik vroeg jouw echtgenote Teuntje Klinkenberg wanneer je het gelukkigst was. Ze zei twee dingen. Eén: ‘Toen Mira werd geboren, omdat toen alles ineens heel veel zin kreeg.’
‘Vroeger mocht ik graag véél doen. Effe dit en effe dat, dan nog zus of zo, en daarna ook nog even naar de kroeg. Maar vanaf de geboorte van Mira was het ineens zonneklaar van: o, maar dit is onzin, dat hoeft niet meer. Als je een kind krijgt... Ineens doet het ertoe. Je hebt een missie.’
En twee: ‘Huub is het gelukkigst wanneer hij iets gemaakt heeft, een liedje, of een gedicht. Vandaar zijn hoge arbeidsethos.’
‘Dat is wel waar. Ik maak dus ik besta. Als ik een tekst heb gemaakt en ik die nog eens overlees en denk, ja, dit klopt, dan heb ik in ieder geval die dag niet voor niks geleefd.’
Heel calvinistisch.
Meteen: ‘Nou, meer katholiek. Ik ken het van huis uit, mijn moeder was precies zo. Die zei aan het eind van de dag: ‘Ik had een fijne dag, want ik heb dit en dit en dat gedaan.’ Dat heb ik ook. Ik moet het steeds weer verdienen.’
Er ligt een nieuw boek, De Dijk bestaat in oktober veertig jaar, er komen concerten aan in de Ziggo Dome – sterk spul, dat katholicisme.
‘Ja, maar er is wel een soort kentering gaande, het zal ongetwijfeld met mijn leeftijd te maken hebben. Ik doe niet álles meer. Ze weten me nog steeds wel te vinden hoor, en er zit ook altijd wel iets aantrekkelijks aan om het wel te doen, je wordt toch gezien, iets waarvan ik vroeger dus erg hoopte dat het zou gaan gebeuren, maar tegen heel veel zeg ik inmiddels nee.’
We zien je zelden op tv.
‘Nee, dat wil ik ook niet. Ik wil gezien worden wegens mijn verdiensten, mijn werk, niet omdat ik op kom draven in een of andere spelletjesquiz.’
Huub praat enthousiast en weifelend tegelijk, zoekend, zijn woorden wegend, niet zelden stopt hij middenin een zin om het tóch anders te formuleren. En wat hij niet zeggen kan, dat zingt hij, of hij schrijft hij op, waardoor er inmiddels zes boeken zijn verschenen. Nu is daar de bundel Vlooienmarktdandy, een verzameling liedteksten en gedichten in die bekende Van der Lubbe-stijl: klare taal, poëzie van elke dag, bij vlagen onbeholpen, maar altijd met zijn hele hebben en houwen. Of zoals hij het zelf formuleert: ‘Het gaat met een hoop geklooi […] door de modder naar het mooi.’
Wat is een vlooienmarktdandy?
‘Ik eh... Kijk, ik vind dandy’s hartstikke mooi, weet je. Ik vind het goed als mensen echt het uiterste van verfijning opzoeken, die totale overgave. Maar daarvoor moet je op een bepaalde manier in elkaar zitten. Bij mij gaat het meer tweedehands.’
Op het podium geef je toch blijk van een zeker theatraal vermogen, met mooie pakken en chique dassen.
‘Ja, ik kan dat reserveren voor optredens, voor speciale momenten. Maar thuis... Ik heb vijftien jaar geleden een keer elf rode sportbroeken gevonden bij de vullis, kennelijk van een voetbalteam. Die waren nog helemaal goed, dus die neem ik dan mooi mee. Er zijn er nu nog twee over.’
Je hebt ook geen mobiele telefoon, begreep ik.
‘Nee. Ik claim het recht op onbereikbaarheid. Het idee dat je de wereld af en toe kan uitzetten. Dat heb je nodig als je dingen maakt met nadenken. Je maakt iets waarvan je hoopt, denkt, graag zou willen, dat het op een bepaalde manier wáár is. En dan komt er een bericht binnen, en dan verandert ineens je hele mood, waardoor het werk inconsistent wordt. Dat is niet goed.’
In je teksten staan vaak personages op die het net níét zijn, de underdog, de gewone jongen. In het nummer Zoek je ooit iemand zing je bijvoorbeeld:
Neem toch een jongen met uitstaande oren / Met uitstaande oren en een droevige blik / Want die kunnen goed luisteren, want die kunnen goed horen / Neem toch zo’n jongen / Zo’n jongen als ik
Huub: ‘In mijn diepste wezen ben ik nog steeds die jongen die op maandagochtend met zijn neus tegen het glas staat om te zien of het iets voorstelt, wat hij doet. Ik ben daar onderhand wel gerust op, maar ik zie ook nog wel het verschil tussen mij en de echte groten.’
Wie zijn de echte groten?
‘Freek de Jonge. Ilja Pfeijffer. Bruce Springsteen. Bob Dylan. En dan is er ook nog een groot verschil tussen Bruce Springsteen en Bob Dylan.’
In wiens voordeel?
‘Bob. Bruce heeft meer van mij, haha.’
Die speelt ook de gewone jongen.
‘Precies, dat is de manier waarop Bruce en ik het doen. We draaien al onze manco’s om in ons voordeel. Het is altijd van: ja, ik weet het niet, en ik schud ook maar wat uit mijn mouw en ik zat zo te denken.’
Is die houding inderdaad gespeeld? Volgens geluidstechnicus en goede vriend Djan Wong Lun Hing heb je die lulligheid ook wel een beetje gecultiveerd.
‘Jawel, maar het komt natuurlijk wel érgens vandaan. In het begin klopte die lulligheid echt, ik kon helemaal niet gitaarspelen. Daar verontschuldigde ik me dan ook voor tijdens een optreden. Wel altijd met een kwinkslag, maar toch. Tot Teuntje op een zeker moment zei: hou daar eens mee op, je kan het allang. Overigens wordt die onderzoekende staat van zijn, dat gevoel van: ik weet het ook allemaal niet, alleen maar erger naarmate je ouder wordt. Want die eindjes knopen zich dan wel aan elkaar, maar wat dat feitelijk voorstelt? Uiteindelijk zijn we toch een kruimel op de zoom van het universum, zoals Lucebert zegt.’
Is er niet één waarheid uit te peuren, na 68 jaar?
‘Hooguit dat er niet één waarheid is. De dingen zijn zo complex. Ik ging hier naartoe en dacht: ik hoop maar dat ze veel vragen heeft want ik heb onderhand geen enkel antwoord meer. Terwijl in het begin van De Dijk, nóu, toen wist ik precies hoe de wereld in elkaar zat. En zou moeten zitten. Maar ik weet het minder en minder.’
In Vlooienmarktdandy staan de teksten die we van Van der Lubbe kennen: het grote hart, de mooie vrouw, het zelfbeklag. Daarnaast zijn er de geëngageerde teksten – over het vluchtelingenbeleid, de geïndividualiseerde, verkokerde maatschappij, hoe we omgaan met ons koloniale verleden. Er zijn momenten dat hij fatalistisch klinkt, maar net als je denkt dat hij de moed heeft verloren klinkt er weer goede zin door.
Waar ben je somber over?
‘Nou, in hoge mate over het klimaat. De meeste problemen die er zijn, hebben nog een soort menselijke maat, waarvan je mag hopen dat verstand, inzicht en tijd dat ten goede keert. Maar het klimaat hangt daarboven, dat is iets wat nog veel groter lijkt te zijn.’
Hoe ziet een sombere Huub eruit, zit je dan scheldend voor de televisie?
‘Nee, dan zeg ik juist niks meer. Meer dan vroeger praat ik erover hoor, maar toch. Bij Don Quichote van Miguel de Cervantes wordt gesproken van the melancholy burden of sanity, dat vond ik wel een hele mooie. De zwaarmoedige last van het gezond verstand, dat heb ik ook. Het gaat ook niet over mezelf, hè. Het zal mijn tijd wel duren. Het gaat om de mensen na ons. En dat is alleen maar erger geworden nu mijn kleinzoon Bowie (1) er is. Veel van die ellende is toch veroorzaakt in de tijd dat ik, mijn generatie, de wind mee had.’
Het is natuurlijk van alle tijden dat oudere generaties zich hoofdschuddend afvragen hoe het verder moet, zoals je er ook op mag vertrouwen dat er jonge geesten zijn die de problemen weer met frisse moed te lijf gaan.
‘Dat is ook zo, en ik hoop ook echt van harte dat het aan mij ligt. Ik had er laatst een gesprek over met een goede vriend van me, Bob Bronshoff, en hij zei ook: ‘Het klopt niet wat je zegt, de dingen gaan wél vooruit.’ Het is ook niet zo dat ik alle hoop ben verloren. Mijn enige angst is dat we te laat zijn. Dat het leefbare gedeelte van de aarde dusdanig verkleint dat het recht van de sterkste gaat gelden, en dat is altijd het recht van de mensen met het meeste geld.’
Beschouw je jezelf nog als antikapitalist?
‘Ja, jawel.’
Je zegt het met enige aarzeling?
‘Ja, omdat ik natuurlijk ook gewoon een fijn huis heb, en een auto, en die rijdt ook nog steeds op benzine. Maar al die troep, het plastic... We waren laatst op Terschelling, fietsen. Daar was het schóón. Natuurlijk: de mensen die daar wonen zijn trots op hun eiland en maken geen troep. En het soort mensen dat daarnaar toe gaat zit natuurlijk ook wel zo in elkaar dat ze niks op straat gooien, maar het toont voor mij vooral aan dat het dus wel kán. En als het daar kan, kan er ook ergens anders aan dat geestelijk klimaat worden gewerkt. We hebben al dat plastic, die ónzin, toch niet nodig? De wereld gaat kapot aan funshoppen.’
Lastige discussie. Een bijstandsouder heeft niet de luxe om naar een duurzame speelgoedwinkel te gaan, de stukadoor uit Manchester wil ook weleens een weekendje naar Barcelona.
‘Dat ís ook lastig, alleen: wat is de prijs? Ook kinderen van de stukadoor zitten straks met de gebakken peren. Sowieso moeten wij in het Westen erkennen dat wij ons bordje onderhand wel hebben leeggegeten. En niet alleen ons bordje, dat van een heleboel anderen ook.’
Hoe verhoudt jouw antikapitalistische hart zich tot jouw woonplaats Amsterdam? Geen stad waar de macht van het geld de laatste jaren zo is gegroeid.
‘Toen mijn broer en ik er in 1974 woonruimte zochten, kochten we voor 3.000 gulden een gammele woonboot aan de Oudeschans, mét ligplaats. Moesten we het geld nog bij elkaar scharrelen ook. Paar jaar daarna, boot was gezonken, kochten we een andere voor 20 duizend gulden. Diezelfde boot, al dik dertig jaar niet meer van ons, stond vier jaar geleden te koop voor 875 duizend euro.’
En dan heb je het nog over waardestijging in veertig jaar tijd. Nu komt er zowat een ton per jaar bij.
‘Dat zegt al dat het niet klopt. Het klopt van geen kant. Daar kan geen normaal mens tegenop werken. Alleen geld maakt nog geld. Investeringen, speculeren. Kleine boekhandeltjes verdwijnen omdat hun huurcontract meteen tien keer zo hoog wordt wanneer het afloopt. Komt er een koekjeswinkel in, van die dure. Kopen, kopen, kopen, het wordt de mensen wijs gemaakt dat ze dat willen. Terwijl: wat hebben we nou helemaal nodig? Mijn kleinzoon Bowie ligt op de grond te kijken naar een miertje.’
Ja, omdat hij 1 jaar is.
‘Maar óók omdat wij hem daarop wijzen. Kijk eens Bowie, een miertje. Ik zou zo graag zien dat er meer oog komt voor het kleine, eenvoudige, natuurlijke. Dat is trouwens wel een nieuwe sensatie, opa zijn. Wanneer ik met Bowie ben lukt het me heel goed om al het andere onbelangrijk te vinden. Dan staat hij bijvoorbeeld zijn handen te wassen en dan zie ik dat nekje, en dan herken ik heel veel. Niet dat ik nog weet hoe ik was toen ik bijna 2 was, maar die onbevangenheid van kijken, van doen. Geen interpretaties, geen waardeoordelen, alleen maar water, zeep, blokken, zandbak, torens bouwen.’
Hoe poog jij zelf het goede te doen?
‘Door vriendelijk te zijn. En door me een beetje over mijn zorgen uit te laten, al is het natuurlijk mijn naïeve, westerse stupiditeit dat ik me dat nu pas realiseer. Er zijn genoeg mensen in andere delen van de wereld die, als ik zeg dat het niet goed gaat met de aarde, zullen zeggen: ‘Dat is voor ons geen nieuws, vriend.’ Als je ook kijkt naar onze vroegere geschiedenisboeken, daarin zijn wij de beste en de nobelste van allemaal. Klopt niets van.’
Maar we leven nu juist in een tijd waarin we ons daarvan bewust worden: Black Lives Matter, #Metoo, dat is nu gaande.
‘Daar ben ik het helemaal mee eens, en ik omarm het allemaal van harte.’
Bob Dylan werd recent aangeklaagd vanwege een seksueel misbruik zaak van een 12-jarig meisje in 1965, toen Dylan zelf 23 was. Hoe kijk jij daarnaar?
‘Dat doet pijn. Ik hoop vooral dat het niet waar is. Híj ontkent. Wat moet je er dan nog van zeggen, als de een dit zegt en de ander dat? Ik weet het niet. Als het waar blijkt wat die vrouw zegt, moet hij zich daarvoor verantwoorden.’
Je houdt een slag om de arm?
‘Ja, maar naar beide kanten toe. Ik acht het wel voorstelbaar dat zoiets gebeurt, in die tijd, in het Chelsea Hotel in New York, met een grote popster in opkomst die 23 is en drugs gebruikt en een entourage heeft. Dat hij dan in contact komt met een 12-jarig meisje vind ik wel weer een beetje raar. Ik bedoel: dit duurde volgens de krant ‘enige maanden.’ Waar waren die ouders dan?’
Doet dat ertoe?
‘Hoe bedoel je?’
Dat is toch secundair?
‘Nou, als Bob Dylan verantwoordelijk wordt gesteld voor dat gebeuren, mag je ook die ouders nalatigheid verwijten. Je 12-jarige dochter, daar let je toch op?’
Dat mag wel, maar dan verschuif je de aanklacht naar die ouders.
‘Ja nee, dat is ook zo. Het is heel moeilijk. Ik heb hier veel discussies over met Teuntje, maar... hoe zal ik het zeggen. De tijd was anders. Er werd bijvoorbeeld ook anders naar pedofilie gekeken. Naar kinderen en volwassenen, bloot met elkaar. Dat was juist gezond, juist goed, beetje wennen weet je wel, zó.’
The times they are a-changing.
‘Nogál.’
Wat voor discussies heb je daar met Teuntje over?
‘Nou, die zegt dat het in die tijd ook al niet kon. Of niet had móéten kunnen. Maar dan zeg ik: dat is wijsheid achteraf. Je kan de normen van nu niet op een andere tijd plakken. Maar goed, misbruik en verkrachting is natuurlijk nooit goed te praten. Wat ik alleen niet snap, is waarom die vrouw geen contact heeft gezocht met Dylan. En heeft gezegd: dit en dit en dat is gebeurd. Dan zou hij kunnen zeggen: ja, dat is gebeurd en dat spijt me. Laten we het onderling regelen. Nu komt het in de publiciteit en neemt het meteen de vorm van een proces aan.’
Het klinkt alsof je bijna niet kan geloven dat Dylan dit zou doen, omdat je hem artistiek zo hoog hebt.
‘Dat is waar, ik heb lang de illusie gehad dat iemand die mooie muziek maakte geen slecht mens kon zijn. Maar dat gaat niet op. Picasso was ook een zak. Dan staat nog steeds dat we niemand mogen veroordelen tot aangetoond wordt dat het waar is wat hem wordt verweten.’
Denkt na, begint een zin, stopt weer. ‘Mensen als Dylan krijgen wel te maken met... Fans zijn in staat zich allerlei dingen in hun hoofd te halen. En die manie van sommigen treft vaker een bekende persoonlijkheid, man of vrouw, dan een willekeurig iemand. Iemand als Dylan zal in de loop van zijn leven heel wat gekken achter zich aan hebben gehad. Waarmee ik dus niet wil zeggen dat deze vrouw gek is.’
Zou er nog eens iemand kunnen opstaan die jou van onbetamelijk gedrag beschuldigt?
Pauze. ‘Ik denk het niet.’
Stilte.
‘Ik ben zeker een keer te ver gegaan ten opzichte van een vrouw. In een overmoedige bui, dat je denkt dat je alles maken kan. Niet dus. Zij gaf me een enorme knal voor mijn kop. Terecht. Ik schrok me kapot. Heb verontschuldigingen gestameld, ik schaamde me diep. Een les. Altijd blijven nadenken hoe het is voor een vrouw, voor de ander. Maar verder... Laat ik het zo zeggen: ik heb mezelf vroeger vaak genoeg een gebrek aan daadkracht verweten, waarvan ik nu bijna blij ben dat ik het niet had. Ik heb nog nooit een meisje versierd. Daar kan jouw moeder van getuigen.’
In oktober bestaat de band, die werd genoemd naar de Amsterdamse Zeedijk, veertig jaar, dat wordt gevierd met twee uitverkochte concerten in de Amsterdamse Ziggo Dome. In die veertig jaar wonnen ze alle prijzen die er te winnen zijn en speelden ze overal, van kroeg tot stadion en van het Rode Plein tot Hippolytushoef (‘Nergens is de zaal zo stroef, als in...’) maar dít vindt hij spannend, zeggen de mensen om hem heen, op het moeilijke af.
Je zou zeggen: dat doe jij onderhand met twee vingers in je neus.
‘Dit heb ik altijd hoor, na iedere vakantie vind ik het weer lastig om te beginnen. En door corona duurde deze ‘vakantie’ wel heel lang.’
Ik begreep dat jij wel kleine projecten wilden doen, maar de band niet.
‘Ik dacht: we grijpen deze periode aan om het over een andere boeg te gooien. Dus met een heel kleine bezetting spelen, akoestisch, niet met zes man crew, maar heel simpel, totaal andere aanpak. Kijken wat er gebeurt. Maar daar wilden ze niet aan.’
Wat zeg je dan tegen Teuntje als je ophangt, sjongejonge, ze willen weer niet?
‘Nou ja, dat is dan wel even jammer, ja. We zijn toch muzikanten, denk ik dan. Spelen is spelen. Maar goed, zij denken daar dan anders over.’
Omdat het financieel niet interessant is?
‘Nee nee, dat is het niet. Ik heb daarover nagedacht en wat het is: ik ben een heel andere muzikant dan zij. Zij zijn écht goed, op het hoogste niveau. Dat ben ik niet. Mij kan het niet schelen. Ik weet waar ik vandaan kom: ik kon niet zingen en ik kon niet gitaarspelen, ik wilde gewoon zo graag. Dat is een ander vertrekpunt dan de kwaliteiten die zij hebben.’
Hoe houd je een band veertig jaar bij elkaar?
‘We schieten goed met elkaar op, maar die kameraadschap, dat De Dijk één grote vriendenclub is, is ook wel een beetje het verhaal geworden. Zo begint het, maar op een gegeven moment wordt het toch ook een bedrijf, niet per se meer een vriendenclub. Essentieel is de muziek. En de financiën moet je goed regelen.’
Je bedoelt: zonder economisch succes waren we er allang mee opgehouden?
‘Nee, nee, nee. Nou ja, dat ook. Maar wat ik bedoel: we zijn de poet al vrij snel gelijk gaan verdelen. Meestal is het zo dat degene die de liedjes maakt aanzienlijk meer geld krijgt. Als je dat laat gebeuren rij je nog steeds met z’n allen in dezelfde auto, maar zit de een toch een stuk lekkerder dan de ander. Dan kan je beter zeggen: we hebben het fijn met elkaar, laten we de boel dan ook eerlijk delen.’
Houd je het ook goed door op tijd je mond te houden? Je hoort altijd: muzikanten dansen niet, maar volgens mij praten ze ook niet.
‘We zijn inderdaad niet zulke praters, nee.’
Is dat onvermogen of behoedzaamheid?
‘Eh... Je praat muzikaal met elkaar. Na een optreden denk je altijd: sodeju, wat hebben we toch een fijne club. En wat zullen we nu nog zeuren. Maar goed, er is altijd wel wat, want zo is de mens. Maar wij spreken dat niet uit.’
Tien jaar geleden heb je na een technische opdoffer tijdens een optreden last gekregen van tinnitus, oorsuizen. De andere bandleden namen dat aanvankelijk niet serieus. Het was Teuntje die toen tegen de jongens heeft gezegd: hallo, dit gaat zo niet langer.
Mompelend: ‘Jaja. Het is weleens moeilijk om je punt te maken. Je weet natuurlijk wat er op het spel staat.’
Je zou ook kunnen zeggen: dat is precies het argument om dingen wél uit te spreken.
‘Ja. Ja. Maar misschien is het punt ook wel dat er soms geen oplossing is. Dan kun je het er wel over hebben, maar dan is er maar één consequentie, en dat is dat je stopt met de band. Maar dat willen we niet. Dus zoek je in de marges naar aanpassingen die mogelijk voor verlichting zorgen.’
Haalt zijn hoofd weer uit zijn handen: ‘Thuis praat ik overigens wel, hoor. Steeds meer zelfs.’
Ik vroeg Teuntje daarnaar. Ze zei: ‘O jawel hoor, hij vindt het fijn om over zichzelf te praten, en heeft daarin soms te weinig belangstelling voor anderen. De telefoon oppakken om te vragen hoe het met iemand is, is geen fundament van zijn wezen.’ Daar ga je dan, met je uitstaande oren.
Lachend: ‘Ik beken. Ik ben niet nieuwsgierig, dat verwijt ze me. En terecht. Wat het is: ik ben al zo in beslag genomen door mijn eigen gedachten, dat anderen er weleens bij inschieten.’
Ze zei: ‘Straks start de TGV die De Dijk heet weer.’
‘Het slurpt je op. Dat is waar. Muzikanten zijn over het algemeen zeer ichbezogen, dat zie ik veel om me heen. Aan de andere kant: dit zijn óók de mensen die we nodig hebben. Als je met z’n allen bij het kampvuur zit, in je berenvel, dan is het wachten op Homerus, want díé kan het vertellen. Maar goed, je moet ook van ophouden weten, daar heeft Teuntje helemaal gelijk in.’
Als je haar toch niet had.
‘Je moet er niet aan denken.’
CV Huub van der Lubbe
3 april 1953 Geboren in Amsterdam.
1963 Gezin Van der Lubbe verhuist naar Krommenie.
1965-1972 Gymnasium St. Michaël College in Zaandam.
1981 Huub en broer Hans beginnen samen met Nico Arzbach en Bert Stelder de Nederlandstalige band De Dijk.
1982 Huub formeert samen met Jan Robijns, Arthur Ebeling, broer Hans en Christan Muiser de band Big Shot and his Rocking Guns.
1986 Rol in de met een Oscar bekroonde film De Aanslag.
1992 Eerste optredens met de dichtersclub Concordia.
1995 Boek Melkboer met de blues.
2001 Boek Voor de klik van het moment, samen met fotograaf Bob Bronshoff.
2003 Boek Geregeld leven
2004 Boek Concordia versterkte gedichten met Jan Robijns en Bart de Ruiter.
2008 Boek Solo met Jan, met bijdragen van Jan Robijns.
2010 Dichtbundel Guichelheil.
2017 Winnaar Lennaert Nijgh Prijs.
2021 Boek Vlooienmarktdandy.
Oktober 2021 40-jarig bestaan De Dijk, twee concerten in de Ziggo Dome en cd-box met alle 18 studioalbums van De Dijk, waaronder de laatste Nu of Nou uit 2019
Huub van der Lubbe is getrouwd met Teuntje Klinkenberg, ze hebben een dochter, Mira, en een kleinzoon, Bowie (1). Hij woont in Amsterdam.