Reportage Kraakpand Brussel

In de duistere gangen van dit Brusselse kraakpand is te zien waar het toe kan leiden als er te lang geen opvangbedden zijn

Duistere gangen, bloed op de muren. Het Brusselse pand waar zo’n duizend asielzoekers en daklozen bivakkeren, doet aan als een spookhuis. De Belgische opvangsituatie is compleet vastgelopen − al eerder dan in Nederland. Toch is zelfs hier warmte te vinden.

Hij staat rillend op straat: schouders omhoog, handen in zijn zakken, mutsje ver over zijn hoofd. Het is koud ja, maar Chernor Bah, een 20-jarige vluchteling uit Sierra Leone, wil niet bij dat grote gebouw naar binnen, omdat hij geen kamer heeft waar hij kan schuilen. ‘Overdag ben ik op straat, ’s nachts slaap ik in de gangen’, vertelt hij. ‘Áls ik kan slapen, want ik ben altijd bang.’

Bah is één van de ongeveer duizend asielzoekers en daklozen die sinds oktober kamperen in het voormalige hoofdkwartier van de Belgische belastingdienst in Brussel. De sfeer in het pand doet denken aan een dystopische film, waarin vluchtelingen na de apocalyps in een spookachtig gebouw schuilen voor een onbekend monster: de gangen zijn duister, overal druppelt water, en er zit bloed op de muren. Het stinkt naar urine. Poep. Rotting.

Terwijl Nederland volgens experts (zoals het Centraal Orgaan Asielzoekers, immigratiedienst IND en de politie) afstevent op een ‘maatschappelijk ontwrichtende asielcrisis’ omdat er niet genoeg opvangplaatsen beschikbaar zijn, is de situatie in België al eerder vastgelopen. Sinds oktober 2021 zijn vrijwel alle 30 duizend plaatsen in de opvangcentra permanent bezet. Dit schaarse aantal bedden is bestemd voor vrouwen, kinderen en ouderen. Alleenstaande mannen die zich aanmelden, krijgen te horen dat er geen plek voor hen is en worden de straat weer opgestuurd.

In het kraakpand aan de Paleizenstraat is te zien waar dat toe leidt: honderden jonge mannen die in een leeg pand een matje neerleggen omdat ze toch ergens moeten slapen. De buurt is begripvol, behulpzaam zelfs, vertelt een medewerker van een koffietentje even verderop. ‘Maar dat stokt omdat er steeds meer problemen zijn met de criminelen die nu ook in het pand zitten.’

Dat zijn de monsters die Bah uit zijn slaap houden. Er lopen mensen met messen en stokken door de gangen, er wordt gedeald, eten afgepakt, telefoons gestolen, en opgefokte junks kunnen zomaar iemand neerslaan of met een mes toetakelen. Een Afghaan laat foto’s op zijn telefoon zien. Zijn vriend is vorige week in het trappenhuis aangevallen en op het scherm zie je hoezeer hij daarbij is toegetakeld: zijn hoofd ligt helemaal open, een diep gapend gat ziet er serieus uit.

Schurft en difterie

Er is niemand die de asielzoekers beschermt. Voor de deur staan twee veiligheidsagenten, maar die gaan alleen naar binnen als er een noodsituatie is. De politie komt er niet, en ook het Rode Kruis, dat een paar straten verderop medische zorg biedt, blijft buiten. Een enkele keer wagen vrijwilligers zich binnen, beducht voor de schurft en difterie die in het pand rondgaan. In december stierf een Tunesiër, wellicht na een overdosis medicijnen, maar helemaal zeker is dat niet.

Maar juist in onmogelijke situaties staan er mensen op die proberen orde aan te brengen in de chaos. Na wat zigzaggen door smerige gangen, is er een zaal waar een kleine vijftig Afghanen bij elkaar schuilen. Het is er redelijk schoon en de deur wordt bewaakt. ‘Dankzij hem daar’, wijst iemand. ‘Hij is de chef.’

Fawad Safi, die zelf al twee maanden en tien dagen in het pand woont, vertelt dat hij de rotzooi niet kon verdragen en regels heeft opgesteld voor ‘zijn zaal’. Er zijn nu dagelijkse schoonmaakbeurten, mensen moeten zichzelf wassen (ook al is er alleen koud water), en wie vecht of steelt, kan vertrekken. ‘Maar ik ben niet de baas hoor’, zegt hij lachend. ‘Ik probeer alleen te helpen.’

  • Bidden in de slaapzaal.

  • Vechtpartijen om eten zijn aan de orde van de dag. 

Leiding geven, dat deed de 31-jarige Safi ook al in het Afghaanse leger – een baan die de reden is voor zijn vlucht. ‘Sinds de Taliban aan de macht zijn, wordt er op ons gejaagd’, vertelt hij, terwijl hij foto’s laat zien van zichzelf in uniform. Op één ervan staat hij met een groepje in de woeste schoonheid van zijn vaderland: bergen, voorjaarszon, ontelbaar veel tinten grijs en aubergine. ‘Hij is door de Taliban vermoord, net als hij, en hij, en hij’, somt Safi op terwijl hij met zijn vinger over het scherm gaat. ‘Van de negen mannen op deze foto leven er nog twee.’

Vrijwel overal in het enorme pand kruipen mensen uit hetzelfde land bij elkaar: zo zitten er in de kelder vooral mensen uit Afrikaanse landen, op de begane grond en de eerste verdieping is er een mix, de tweede is vooral Afghaans. Na een brand eerder deze maand staat de derde verdieping leeg, op de vierde verblijven de Marokkanen, en op de vijfde en zesde de dealers.

Een gunst van de overheid

Er wordt al jaren gewaarschuwd voor de ellende die wordt veroorzaakt door een tekort aan opvangplaatsen, en Fedasil, de organisatie die in België verantwoordelijk is voor de opvang van asielzoekers, is al duizenden keren door de rechter veroordeeld omdat zij mensen niet het onderdak biedt waar deze volgens de wet recht op hebben. ‘Een basisrecht wordt voorgesteld als een gunst van de overheid’, zegt Benoit Dhondt, die als advocaat is gespecialiseerd in asielrecht. ‘En de angst wordt aangewakkerd dat mensen misbruik maken van die gunsten – die moet je dus liever niet te ruimhartig verlenen, want dat zou maar een aanzuigend effect kunnen hebben.’

  • De politie zet de Paleizenstraat af, tijdens een brand op de derde verdieping.

Rond het kraakpand woedt bovendien de discussie wie verantwoordelijk is voor de inwoners. Fedasil gaat over de opvang van asielzoekers, maar daklozen en illegalen vallen onder het Brussels Gewest. Niemand durft echter naar binnen om mensen te identificeren. ‘Het is zo cynisch’, zegt Dhondt. ‘Deze mensen willen niets liever dan geregistreerd in het proces terechtkomen, maar de staat duwt hen de straat op. Vervolgens zegt dezelfde staat dat het op deze manier onmogelijk is om te weten wie ze moeten helpen.’

Warmte van een fornuis

Toch is er zelfs in dit pand warmte. In een klein kantoortje op de eerste verdieping hebben 17 mannen uit alle hoeken van de Arabische wereld matrassen bij elkaar geschoven, een bankje dat bij het grofvuil stond naar binnen gesleept en een kinderstoel omgebouwd tot salontafel. Op het fornuis wordt thee gezet. (‘Ook gevonden, en er is stroom, we hebben geen idee wie de rekening betaalt, maar het staat altijd aan omdat het warmte afgeeft’).

Khater Jarafa, de drijvende kracht in deze kamer, is uit Libië gevlucht omdat een militie die is gelieerd aan de regering achter hem aan zit. De 28-jarige man vertelt dat hij door hen is ontvoerd, maar wist te ontsnappen. Hij laat de littekens in zijn mond en nek zien, en zegt er nog veel meer te hebben op de rest van zijn lijf. Een aantal kiezen is eruit geslagen.

De Libiër spreekt vloeiend Engels: als kind heeft hij in Londen gewoond, en als twintiger studeerde hij in Maleisië. Hij was bankier, had een goed leven, en kon zich niet voorstellen ooit op deze manier te moeten overleven. Om zijn tijd te doden, doet Jarafa vrijwilligerswerk: hij geeft Engelse les aan lotgenoten en deelt samen met Belgische vrijwilligers maaltijden uit. ‘Het liefst zou ik werken’, zegt hij. ‘Ik wil mijn hand niet ophouden. Ik heb zelfs al gesolliciteerd om te kijken of ik een kans maak hier, en werd op gesprek uitgenodigd. Maar zolang ik geen asiel heb, mag ik natuurlijk niets doen.’

En dus wacht hij, samen met honderden anderen. ‘De schoonheid van deze kamer is dat we elkaar vasthouden, ondanks de verschillen in achtergrond, religie en cultuur’, zegt Jarafa. ‘Maar geen van ons durft nog te dromen. Vroeger wel. Maar hier is dat gestopt.’