REPORTAGE FILM
Een nacht
in het oude,
Arnhemse filmtheater
Rembrandt
Zal het nog oprijzen uit zijn spookbestaan?
Arnhem, begin 2023. Als filmrecensent Kevin Toma besluit in een oude, verlaten bioscoop te overnachten, verwacht hij niet veel meer dan duisternis, stilte en een stroom herinneringen aan deze legendarische plek. Maar dan ziet hij iets vreemds...
REPORTAGE FILM
Een nacht
in het oude,
Arnhemse filmtheater
Rembrandt
Zal het nog oprijzen uit zijn spookbestaan?
Arnhem, begin 2023. Als filmrecensent Kevin Toma besluit in een oude, verlaten bioscoop te overnachten, verwacht hij niet veel meer dan duisternis, stilte en een stroom herinneringen aan deze legendarische plek. Maar dan ziet hij iets vreemds...
Het is een van de treurigste ontdekkingen die ik doe tijdens mijn eenzame nachtwandeling door de voormalige Arnhemse Rembrandt-bioscoop. Al weet ik dat het in 1954 gebouwde, vijf filmzalen tellende pand er al jaren verlaten en verwaarloosd bij ligt, toch grijpt het me naar de keel wanneer ik op de eerste verdieping van het theater een deur open en met mijn zaklamp naar binnen schijn. Met tientallen liggen ze in het hok op elkaar gestapeld, de poten omhoogstekend, de leuningen gekneusd, de zitkussens ontmanteld. Een vuilnishoop van bioscoopstoelen. Een begraafplaats voor afgedankt pluche.
Hier dus, heeft iemand boven de stoelenchaos op de muur gekrabbeld. Hier wát?
Een eenzaam verblijf in een verlaten, afgetakelde bioscoop: je weet maar nooit wat je tijdens zo’n nacht zult tegenkomen, met welke raadsels je geconfronteerd zult worden. Voorafgaand aan mijn logeerpartij vraag ik me met enige nervositeit af of ik te veel horrorfilms heb gezien, of misschien ook juist te weinig. Want tja, zo’n onderneming krijgt in griezelverhalen zelden een happy end.
Het doel van mijn bezoek is gelukkig niet om de geesten van Rembrandt te spotten, al schijnen die er wel degelijk te zijn. Eerder wil ik glimpen opvangen van het leven dat hier ooit bruiste, van een rijke geschiedenis die nu definitief tot stilstand dreigt te komen. Als parel van de Arnhemse wederopbouw, verrezen op de plek waar het door de Duitsers opgeblazen Telegraaf- en Telefoonkantoor stond, bood Rembrandt jarenlang onderdak aan de Filmweek Arnhem, het eerste filmfestival van Nederland. Generaties Arnhemmers hebben in deze Rembrandt hun dierbaarste filmervaringen opgedaan, de een in de tijd dat er in de pauze nog een organist uit de orkestbak van zaal 1 opsteeg, de ander toen hier Frozen of Gravity draaide.
Slaapzak mee
Dat tijdperk is voorbij. Sinds bioscoopketen Pathé in 2015 naar een gloednieuw pand naast het station verhuisde, wil het niks meer worden met Rembrandt. In 2016 zat er een dikke tien maanden Stadsbioscoop Rembrandt, als alternatief voor filmhuis Focus, maar Arnhem bleek te klein voor twee niet-commerciële filmtheaters. Op 31 december 2016 viel het doek voor de Stadsbioscoop, na de avondvoorstelling van musical La La Land – de allerlaatste film die ooit in Rembrandt draaide. Pogingen om de plek nieuw leven in te blazen, bijvoorbeeld als pop-upclub, mislukten. Enkele dagen na mijn bezoek, zo ziet het er deze eerste januariweek naar uit, zal Rembrandt worden dichtgespijkerd. Wie weet hoe lang het duurt voordat er dan weer iets met het pand gebeurt, en wat er dan nog van over is.
Daarom wil ik beelden en herinneringen opdiepen uit dit bijna zeventig jaar oude theater. Ik zal er van tien uur ’s avonds tot acht uur ’s ochtends verblijven. Ik neem een slaapzak, kussen en matras mee, maar voordat ik ga slapen wil ik ronddwalen tot ik overal ben geweest, het gebouw op me laten inwerken als in een droom.
Dus daar ga ik. Terwijl ik wacht voor het verkeerslicht tegenover Rembrandt, neem ik de licht gebogen, in verticale plakken verdeelde façade nog eens goed in me op. Ik vraag me af wat de betekenis is van de hiëroglief-achtige reliëfs die kunstenaar John Grosman in de natuurstenen gevelelementen aanbracht. Of ze een toverformule vormen die Rembrandt voor onheil moest behoeden.
Personeel in de kelder
Bij de ingang word ik opgewacht door filmmaker Jonas de Witte, die eind juni een herdenkingsfeest organiseert rondom de bioscoop en de Filmweek Arnhem. Met Jonas kwam ik op het idee voor deze logeerpartij, en hij regelde dat ik van de leegstandsbeheerder toestemming en een digitale sleutel voor de voordeur kreeg. ‘Spannend?’, vraagt Jonas glimlachend. Zeker, antwoord ik, en dan gaan we naar binnen.
Er spreekt meteen een zekere unheimlichheid uit het door Cornelis Nap en Gijsbert van Ede ontworpen gebouw in functionalistische stijl. Het zwijgen van een plek waar rumoer zou moeten zijn, donkere gangen waar niemand meer komt. De vloer van de benedenfoyer, waar ook de kassa’s van Rembrandt waren, plakt van het bier: een souvenir van het technofeest dat op oudejaarsnacht in Rembrandt plaatsvond, net als de rollen wc-papier en zeepflesjes in de toiletten. Fijn dat ik gewoon naar de wc kan. Water en licht worden pas over een paar dagen afgesloten, terwijl de verwarming al een tijdje uit staat. Ik draag twee dikke truien en heb voor de zekerheid een elektrisch kacheltje meegenomen.
Jonas weet alles over Rembrandt. ‘Salomon van Biene, de eerste directeur van Rembrandt, lag hier na zijn dood in 1962 een dag lang opgebaard,’ vertelt hij in de foyer. Hij wijst me ook op de laatste sporen van Tong Fang, het Chinese restaurant dat decennialang in het theater gevestigd was: in de zuilen kun je de verticale inhammen voor de glazen tussenwanden zien. ‘Het personeel sliep overigens in de kelder.’
Unieke zaal in Nederland
In de bar zet Jonas een waterkoker voor me neer. In het kantoortje geeft hij me instructies voor het paneel waarmee ik de lichten in de gangen en zalen kan bedienen. Ik doe zoveel mogelijk lampen aan – op veel plekken in het gebouw werkt hoogstens de noodverlichting – waarna Jonas aanstalten maakt om te vertrekken. ‘Wil je zo dadelijk voelen of de deur goed op slot zit?’, vraag ik hem voor de zekerheid. De deur valt achter Jonas dicht, hij controleert zoals beloofd het slot, en dan is hij weg.
De in bierlucht gedrenkte stilte wordt plotseling nóg stiller, dikker. Vreemd om een plek voor mezelf te hebben die eigenlijk openbaar is, terwijl er nooit meer iets gemeenschappelijks zal plaatsvinden. Ik heb even geen idee hoe ik me moet gedragen. Als je niet meer een kaartje hoeft te kopen voor een voorstelling, als je niet meer op tijd in een van de zalen hoeft te zijn, dan zul je op een andere, minder rationele manier je weg moeten vinden in een ruimte als deze. Alsof je slaapwandelt, misschien, maar dan wakker.
Eerst maar eens mijn bedje inrichten, helemaal boven in zaal 1. Natuurlijk overnacht ik daar, in het hart van de bioscoop. Zo’n zaal vind je niet snel nog een keer in Nederland, alleen al vanwege de enorme, uit 1954 stammende kroonluchter, die zich als een zon over de 507 stoelen ontfermt. Dit is de plek waar Nederland kennismaakte met nouvelle vague-klassiekers als François Truffauts Les quatre cent coups (1959), terwijl ook de eerste Star Wars-film hier in 1977 de officiële Europese première beleefde, in aanwezigheid van onder anderen hoofdrolspelers Carrie Fisher, Mark Hamill en Peter Mayhew. De eigenlijke première vond overigens een maand eerder plaats in Frankrijk, tijdens het American Film Festival van Deauville, maar Arnhem was maar wat blij met deze zogenaamde, door de publiciteitsmachine opgeklopte primeur. Wanneer ging ik hier eigenlijk voor het laatst naar de film? Ik denk Toni Erdmann, in de zomer van 2016. Ook toen had ik de zaal voor mezelf.
Minder uitgestorven dan verwacht
Nadat ik mijn vriendin heb geappt dat ik veilig ben geland, begin ik aan de eerste van de vele dwaaltochten door het pand, die zich in mijn herinnering (en dus ook in dit stuk) tot één geheel zullen mengen. Het gebouw trekt zich voelbaar terug, wegzakkend in een verleden dat op allerlei plekken aan het oppervlak is blijven liggen. De krullende trap met zijn in slanke X-jes verdeelde leuning, die de eerste én laatste bezoekers van Rembrandt naar boven bracht. De strakke lambriseringen, de afgetrapte vloerbedekking. Het enorme, even kleurrijke als abstracte sgraffito-tableau van John Grosman op de eerste verdieping, dat ik passeer terwijl ik de toegang naar de projectiecabine van zaal 1 zoek. Ik moet denken aan een zwartwit-foto uit de jaren zeventig die ik in Jonas’ atelier zag, van chef operateur Leo Oberhofer die trots poseert naast zijn blinkende 35- en 70mm-projectoren. Wat zal er over zijn van dat heiligdom?
De cabine blijkt in ieder geval minder uitgestorven dan verwacht. Natuurlijk, de analoge bakbeesten van weleer zijn al lang verdwenen; op de plek waar zeven jaar geleden nog de digitale projector stond, oogt de vloer bleek en ingesleten. Maar de serverkast die het apparaat destijds met internet verbond, om de films te kunnen downloaden bij hun distributeur, die kast is er nog steeds, volop pruttelend en ratelend. Alsof alles zomaar weer op gang zou kunnen komen.
Nauwelijks verrassend dus, wat er gebeurt wanneer ik op een bureautje een pc zie staan en achteloos een toets indruk: de computer begint te knorren, de monitor springt aan, een ouderwets Windows-bureaublad doemt op. Een teken van leven, zo voelt het.
En dan de titel van dat ene documentje, in het midden van het scherm: ‘Deze computer niet uitzetten.’
Dwaaltocht door het donker
Natuurlijk doe ik dat niet. Liever ga ik weer kriskras op pad door het theater, dat meermaals is verbouwd en uitgebreid en daardoor een labyrintisch, organisch karakter heeft gekregen. Soms lijk ik te verdwalen tussen de verschillende incarnaties die Rembrandt in de loop van de geschiedenis aannam. Het ene moment richt ik mijn zaklamp op het gitzwarte donker van zaal 4, het volgende schuifel ik door het lege, intens benauwende lokaal van het biljartcentrum dat aan de achterkant van het gebouw gevestigd zat.
Oorspronkelijk bood Rembrandt ook een podium voor toneelvoorstellingen, maar omdat het een te grote concurrentie voor de schouwburg vormde, maakte de bühne in 1970 plaats voor een tweede filmzaal: Rembrandt Luxe, werd die schuin aflopende, met boeketten verfraaide ruimte gedoopt. Dertien rijen van dertien leren fauteuils stonden er, terwijl hier tijdens de Filmweek juist de wat minder comfortabele films werden vertoond. Andrej Tarkovski’s filosofische SF-epos Solaris (1972), bijvoorbeeld, of het maffe zwijgende experiment Dirty Picture waarmee de berooide Pim de la Parra in 1979 zijn comeback hoopte te maken. In een Polygoonjournaal over de Filmweek van dat jaar zie je hem staan in het festivalgewoel, terwijl hij en voormalige compagnon Wim Verstappen elkaar geen blik waardig lijken te gunnen.
Andere tijden waren dat. De fauteuils in zaal 2 zijn lang geleden vervangen door gewone bioscoopstoelen, en daarvan zijn de voorste rijen eruit gesloopt. De zaaluitgang ligt vol met rollen theatertextiel, zoals het hele gebouw in een dumpplaats is veranderd: ik stuit op tl-buizen en verfpotten, een op de grond gekwakte deur, verkreukelde filmposters bij het halfopen gordijn van een kleedhokje. Aangekoekte bakken frituurvet in het keukentje achter de benedenfoyer, een doos met antieke publiciteitsfoto’s van een ridderfilm, een M&M’s- snoepautomaat. En overal, tot diep in de ketelruimte, vermolmde, verminkte bioscoopstoelen.
Horrorscenario
Is dit het einde van Rembrandt? De huidige eigenaren zijn er tot op heden niet in geslaagd het pand te verkopen of een nieuwe bestemming te geven. Maak er een creatieve broedplaats van, werd in 2019 tijdens een informatieavond geopperd, of anders een museum, opnieuw een (film)theater of desnoods een sauna: losse flodders, onwerkbare ideeën. Eind 2021 bracht een Amsterdams architectenbureau toekomstschetsen in omloop van een dubbele woontoren die achter de beschermde gevel van Rembrandt zou kunnen verrijzen, met een opgeruimd binnenplein op de plek van zaal 1. Een horrorscenario, wat mij betreft. Dan gun ik Rembrandt liever een zichzelf gekeerd spookbestaan, al is dat natuurlijk helemaal niet hoe zo’n filmpaleis zijn oude dag hoort te slijten, wegkwijnend terwijl niemand het ziet en iedereen het vergeet. Maar wat dan wel?
Nog éénmaal maak ik mijn ronde, vind toch weer nissen waar ik nog niet was – nieuw donker, een volgende muffe geur, dezelfde leegte. De doolhof van vlonders direct boven het plafond van zaal 1, te bereiken via een uitgezaagd gat in de wand, durf ik niet te betreden. Het schijnt een uiterst veilige route te zijn naar de lier waarmee de kroonluchter ter reparatie of schoonmaak omlaag gehaald kan worden, maar ik vertrouw die aan staalkabels hangende plankjes en de duisternis eronder niet. In de projectiecabine met de ratelende servers gris ik enkele dikke sleutelbossen van het prikbord, hopend dat ik daarmee de deur naast zaal 5 open krijg. Een van de sleutels glijdt daadwerkelijk in het slot, maar ik krijg hem niet omgedraaid, hij wil niet. De ruimte achter de deur wil niet.
Ietwat daas van al dat dwalen en zoeken kijk ik op de bovenste verdieping naar het verlaten Velperplein, naar mijn vijfdubbele schaduw op een van de muren. En dan is het tijd om me terug te trekken in zaal 1 en te slapen, al is het maar even. De hoofdzaal van Rembrandt, die tijdens de grootscheepse renovatie van 1996 flink onder handen is genomen – er kwam een surround geluidsinstallatie, de stoelen werden vervangen en de zijwanden kregen een nieuwe, geperforeerde bekleding om de akoestiek te verbeteren – lijkt het ook de best geconserveerde plek van de bioscoop te zijn. De kroonluchter, de elektrische fakkels die de tribune omringen: allemaal precies zoals het in 1954 was. Zittend in een loveseat op de achterste, bovenste, rij, voel ik me alsof ik schuil onder de vleugels van een gigantische rode rog. Ergens in het gebouw klinkt werkend hout. Regen die naar binnen lekt.
Drie kwartier onder de douche
En dan merk ik iets vreemds. Misschien hebben alle filmdoeken dit en zie ik het pas op dit nachtelijk uur. Maar toch. Al weet ik dat er een gat gaapt op de plek waar ooit de projectoren stonden, het scherm vult zich tot aan de rand met licht. Alsof ieder moment een film kan beginnen.
Wellicht verdwijnt het effect zodra ik de lampen in de zaal uitdoe. Ik sta op, loop naar het bedieningskastje naast de uitgang en druk op de juiste knop. Alles dooft. Zo stil en roerloos als de zaal al was, zo donker is hij nu. En nog steeds lijkt het bioscoopdoek te leven en ademen, nu met blauwig licht dat opwelt van binnenuit.
Ik probeer het effect te fotograferen met mijn telefoon, maar het komt niet over. 4 uur is het al, zie ik. Ik kruip in mijn slaapzak, met mijn blik op het scherm gericht. Amper lig ik, of er trekt een siddering van licht door de lampen rondom de kroonluchter. Nog eens, en nog eens, steeds in dezelfde glinsterende golf richting het bioscoopdoek. Ik ben te moe om er iets bij te denken. Maar al val ik bijna direct in slaap, die lichtsidderingen in Rembrandt 1 zal ik nooit meer vergeten.
Terug thuis sta ik drie kwartier onder de douche om de schimmelige geur van het theater van me af te spoelen. Wanneer ik dagen later weer een normaal functionerende bioscoop bezoek, zittend in een zaal waar daadwerkelijk een film afgespeeld gaat worden, merk ik hoezeer mijn nacht in Rembrandt me omsluit. Alsof het gebouw nog in mij schemert, alsof ik er nog steeds ben. Dat effect zwakt niet af. Als ik nu een wandeling naar het Rembrandt-theater maak, dat inmiddels aan alle kanten met graffiti is besmeurd maar nog steeds niet is dichtgetimmerd, denk ik niet alleen te weten maar ook te voelen hoe het daarbinnen is. Hoe het daar ruikt en klinkt, hoe alles afwacht, de adem inhoudt.
Iedereen draagt een kamer met zich mee, schreef Franz Kafka ooit. Mijn kamer is een oude Arnhemse bioscoop.
Het Rembrandt-theater in Arnhem
Het Arnhemse Rembrandt-theater werd in 1954 gebouwd door de Astra Film Maatschappij, als opvolger en naamgenoot van de tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoeste bioscoop aan de Steenstraat. In de jaren zeventig werd het via een fusie eigendom van de Bioscoop Exploitatie Maatschappij; later kwam het in handen van bioscoopketen Minerva, die in 2010 door Pathé werd overgenomen. De mannen achter Minerva, Haig Balian en Jan Willem Verhoef, bleven tot op heden eigenaar van Rembrandt, ook toen Pathé in 2015 naar een nieuwe locatie verhuisde en in de korte periode in 2016 dat het gebouw onderdak bood aan Stadsbioscoop Rembrandt. Tegenwoordig heeft Arnhem drie functionerende filmtheaters: Pathé Arnhem, Vue Arnhem en Focus Filmtheater.