Undercover in Ter Apel

‘Ik dacht: als het buiten zo mensonterend is, hoe zou het dan binnen zijn?’

De taferelen voor de poorten van ‘Ter Apel’ beheersten deze zomer het nieuws. Journalisten waren niet welkom achter de hekken, maar toen zag Jeroen van Bergeijk een vacature bij een ‘grote overheidsorganisatie’ in Ter Apel.

Undercover in Ter Apel

‘Ik dacht: als het buiten zo mensonterend is, hoe zou het dan binnen zijn?’

De taferelen voor de poorten van ‘Ter Apel’ beheersten deze zomer het nieuws. Journalisten waren niet welkom achter de hekken, maar toen zag Jeroen van Bergeijk een vacature bij een ‘grote overheidsorganisatie’ in Ter Apel.

Verantwoording

Journalist Jeroen van Bergeijk werkte in juli twee weken undercover bij het aanmeldcentrum van de IND in Ter Apel. Hij solliciteerde onder zijn eigen naam, en overlegde een Verklaring Omtrent het Gedrag. Hij kreeg een Rijkspas waarmee hij zich kon identificeren als IND-werknemer en de beveiligde delen van het IND-pand kon betreden.

‘Meneer, meneer, wat gebeurt er nu?’ Een handvol jongens dromt om me heen. Ze zijn 14, 15, 16 jaar oud. Eentje, een Syrische jongen met piekhaar en een paarsblauwe korte broek, spreekt een paar woorden Engels. ‘Mogen we hier weg?’, vraagt hij.

Ik heb geen antwoorden. Wat ik wel heb, zijn twee witte bolletjes kaas – in plastic verpakt, houdbaar tot 21 januari 2023. Twee bolletjes per persoon én een pakje halfvolle melk. Want dat is mijn taak hier, in het aanmeldcentrum van de IND in Ter Apel: broodjes rondbrengen in de wachtruimtes.

Het is half 11 ’s ochtends, en ondanks dat ze hier al uren zitten, spat de energie van de jongens af. De ene die een paar woorden Engels spreekt, vertelt dat hij via Bulgarije Europa is binnengekomen. Hij heeft twee dagen in een vrachtwagen gezeten. Een overstap in Wenen. De rest van het verhaal begrijp ik niet helemaal, hoe hij precies in Ter Apel terecht is gekomen blijft onduidelijk. In totaal zitten er vanochtend vijftien jongens – en één meisje – in de wachtruimte. Allemaal amv’s – amv staat voor alleenstaande minderjarige vreemdeling. Elke dag weer zit deze wachtruimte vol met kinderen die zonder ouders in Ter Apel zijn gearriveerd. Behalve uit Syrië, komen ze uit Eritrea, Somalië, Jemen en Marokko. Sommigen zijn enthousiast, anderen kijken star voor zich uit. De ene is brutaal, de ander voor Nederlandse begrippen overdreven beleefd.

Wanneer ik een paar uur later nog eens langskom, zijn er twee jongens bijgekomen. Ze zitten in een hoekje zachtjes met elkaar te praten. Het zijn broers. De jongste is 12, de ander een jaar ouder. De rest hangt ondertussen verveeld in de stoelen. Als ik mijn laatste rondje van de dag maak, rond 4 uur, zitten ze nog steeds te wachten, een doffe blik in de ogen. De Syrische jongen met het piekhaar ligt op de kale tegelvloer te slapen.

Ergens in juni, vlak voor de dag dat het kabinet de situatie rondom het aanmeld- en asielzoekerscentrum in Ter Apel als nationale crisis bestempelde, viel mijn oog op een vacature. Een ‘grote overheidsorganisatie’ in Ter Apel zocht een ‘Medewerker Ondersteuning’. ‘SPOED’ stond er in kapitalen bij. Bij navraag bleek het te gaan om de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die voor het aanmeldcentrum op zoek was naar iemand die dagelijks maaltijden kon rondbrengen in de wachtruimtes.

Verborgen

De taferelen voor de poorten van ‘Ter Apel’ beheersten deze zomer het nieuws. Dagelijks sliepen er tientallen tot honderden mensen buiten, onder wie vrouwen en kinderen. Het geïmproviseerde kampeerterrein was ronduit smerig. Er braken vechtpartijen uit. Ik dacht: als het buiten zo mensonterend is, hoe zou het dan binnen zijn? Wat zich binnen in het aanmeldcentrum afspeelt, blijft voor het publiek grotendeels verborgen. Journalisten van de Volkskrant werden tot dan toe niet toegelaten, laat staan dat ze ongestoord en ongeregisseerd konden rondlopen. Daarom besloot ik te solliciteren, en ik werd aangenomen. Uiteindelijk werkte ik in juli twee weken in het aanmeldcentrum, ver voor de ernstige incidenten van de afgelopen weken.

‘Neem je wel de zijingang?’, zegt ‘regievoerder’ Bart als hij me uitnodigt voor een kennismakingsgesprek. ‘Je zal wel op het nieuws hebben gezien dat er nogal wat mensen voor de poort liggen.’ Bart is een vriendelijke man van begin vijftig die één keer in de week vanuit Breda naar Ter Apel komt rijden om hier de facilitaire dienst aan te sturen. Hij blijkt een van de twee nieuwe managers die, voor zover ik kan overzien, beiden min of meer hetzelfde doen. De facilitaire dienst bestaat uit zes mensen – en nu ik ben aangenomen zeven. ‘De staatssecretaris wil dat er broodjes zijn voor de mensen in de wachtkamers. Het ligt allemaal zeer gevoelig’, vertrouwt Bart me toe. ‘De staatssecretaris belt elke dag, om te checken of alles goed gaat.’

Vanaf de buitenkant lijkt het aanmeld- en asielzoekerscentrum Ter Apel één enorm complex, in werkelijkheid zijn op het terrein een handvol verschillende organisaties gehuisvest, die allemaal een rol spelen in wat de ‘asielketen’ heet. Zo is er het aanmeldcentrum van de IND, het beginpunt voor iedere asielzoeker die (over land) in Nederland arriveert. Hier moet hij zich melden, vraagt asiel aan en gaat dan vervolgens door naar de vreemdelingenpolitie die onder meer zijn identiteit checkt. De asielzoeker krijgt vervolgens onderdak in een asielzoekerscentrum van het COA, bijvoorbeeld dat van Ter Apel dat met tweeduizend plekken het grootste van Nederland is. Dan volgt zes dagen rust- en voorbereidingstijd tot zijn officiële asielprocedure bij de IND begint. Voor de meeste asielzoekers zou die procedure zes dagen moeten duren waarna er een besluit volgt.

Papieren werkelijkheid

Tot zover de theorie, want bovengeschetste situatie is een geheel papieren werkelijkheid. In de praktijk treedt er bij elke stap van de asielaanvraag vertraging op, zo erg dat mensen bijna standaard maanden tot jaren moeten wachten. De oorzaken daarvan zijn ondertussen bekend: de vreemdelingenpolitie kan de toestroom van nieuwe asielzoekers niet aan. De IND kampt met personeelsgebrek en daardoor enorme achterstanden. De asielzoekerscentra van het COA zitten vol, en die blijven vol omdat er geen uitstroom is naar reguliere woningen. Al die verschillende organisaties die in theorie met elkaar moeten samenwerken vormen in de praktijk eigen koninkrijkjes. En ze spelen elkaar allemaal de zwartepiet toe. Bij de IND vinden ze dat de problemen in Ter Apel de schuld zijn van het COA, bij de vreemdelingenpolitie die van de IND. En zo verder.

De verkavelde indeling van het Ter Apel complex is wat dat betreft veelzeggend: het asielzoekerscentrum van het COA bijvoorbeeld is door een imposant, manshoog hek afgescheiden van het aanmeldcentrum van de IND. De vreemdelingenpolitie zit aan de overkant van de straat. Er is ook niet één toegangspoort van het complex: zowel aanmeldcentrum als asielzoekerscentrum heeft zijn eigen, beveiligde en naast elkaar gelegen ingangen. Gedurende de twee weken dat ik hier werk, zal ik alleen toegang krijgen tot het pand van de IND, en zie ik dus ook maar een heel klein stukje van de procedure die asielzoekers doorlopen.

Het aanmeld- en asielzoekerscentrum kijkt uit over aardappelvelden, het ligt op een half uurtje wandelen van het dorp Ter Apel. De Duitse grens is vlakbij. Het grasveldje voor het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is al een tijdje niet gemaaid. Boerenworm- en knoopkruid bloeien welig. Het pand van de IND is uit gele bakstenen opgetrokken en twee verdiepingen hoog. Het bestaat uit twee aparte gebouwen die door een lange, brede gang met elkaar zijn verbonden. Het ene gebouw heet Ivory, het andere Ebony, naar het liedje van Paul McCartney en Stevie Wonder. In dat liedje wordt bezongen waarom wij toch niet in dezelfde ‘volmaakte harmonie’ kunnen samenleven als de zwarte en witte toetsen van het toetsenbord van een piano.

Ivory is een typisch kantoor: voorzetwandjes, systeemplafond, een automaat met slechte koffie, een bordje met de tekst: ‘Wij zijn wegens overleg afwezig.’ In Ivory zitten ambtenaren van de afdeling ‘Nareizen’ die zich bezighouden met gezinshereniging, de facilitaire dienst, maar ook de postkamer waar alle binnenkomende post, vanwege veiligheidsredenen, wordt opengemaakt en geïnspecteerd. Een asielzoeker kom je hier niet tegen. Die vind je alleen in het Ebony gebouw, waar het aanmeldcentrum zit. Ebony lijkt nog het meest op een gemeentehuis. Geen goedkoop tapijt op de vloer maar luxere tegels, langs de muren houten lambrizering.

‘Eigen veiligheid eerst’

Op mijn eerste dag word ik ingewerkt door een collega. ‘Eigen veiligheid eerst’, drukt hij me een paar keer op het hart. ‘Zorg er altijd voor dat er een beveiliger in de buurt is.’ Het werk is overzichtelijk. We lopen de zes wachtruimtes van het aanmeldcentrum af, delen broodjes kaas – een enkele keer een krentenbol – en pakjes houdbare melk uit. In elke wachtruimte staat een koelkast die we gevuld moeten houden, mochten er ’s avonds of ’s nachts mensen arriveren. Verder is het van belang dat we de broodjes tijdig uit de centrale vriezer halen zodat ze ontdooid zijn voor de volgende ochtend. En dat was het wel zo’n beetje. Een dag later mag ik zelfstandig aan de slag. Ik ontvang een ‘Rijkspas’ waarmee ik vrij in- en uit kan lopen, al blijft mijn blikveld uiteraard beperkt tot de plekken waar ik als broodjesbezorger mijn werk verricht.

‘Ik heb hier alles voorbij zien komen’, bromt Willem, een beveiliger van tegen de vijftig. ‘Eritreeërs, Syriërs, Afghanen... Nederland staat open voor iedereen.’ Willem werkt al twaalf jaar in het aanmeldcentrum. We maken een praatje in een van de wachtruimtes, waar de combinatie van warm weer en een kapotte airconditioning voor een broeierig binnenklimaat zorgt. Willem is een wat norse man die asielzoekers consequent in het Nederlands aanspreekt (‘Ik ga me niet aanpassen’), maar wel elke keer als iemand op het binnenplaatsje wil roken zonder morren zijn aansteker tevoorschijn tovert.

‘Ruik je dat?’, vraagt hij. ‘Er hebben hier vannacht 130 man binnen gelegen. Die zijn van buiten weggehaald omdat er onweer aan zat te komen. Zonder airconditioning krijg je die lucht er niet zomaar uit.’

Elke nacht slapen er mensen in de wachtruimtes van het aanmeldcentrum omdat er bij het naastgelegen asielzoekerscentrum geen plek is. Soms een handvol, soms het maximale aantal dat de IND wil toestaan: 130. Meestal iets er tussenin. De voorzieningen zijn niet veel beter dan buiten. Douchen kan niet. Asielzoekers slapen op stoeltjes, die aan de grond zitten vastgenageld en van elkaar zijn gescheiden door plastic coronaschotten. Er een paar tegen elkaar aanschuiven om een bedje te improviseren is er dus niet bij. Voor vrouwen en kinderen is er een handvol blauwe plastic matrasjes. De mannen slapen gewoon op de tegelvloer. ‘Soms gebruiken we de lege dozen van die broodjes van jou’, vertelt een andere beveiliger. ‘Dan leggen we het karton op de grond om op te slapen.’

’s Ochtends worden de asielzoekers om 6 uur gewekt waarna schoonmakers in een uurtje de wachtkamer aan kant moeten hebben voor de rest van de dag. Ik begin rond 9 uur en het enige wat ik dan nog zie zijn stille getuigen. Verdwaalde lakenpakketten bijvoorbeeld. Iedere overnachter krijgt van het COA zo’n pakket. Daarin zitten twee kussenslopen, een stukje zeep, een tandenborstel, een laken en een dekentje. Ook tref ik vaak ongebruikte etenspakketjes aan, verpakt in witte plastic weggooizakjes. De inhoud is steeds hetzelfde: vier witte boterhammen, een pakje appelsap, een flesje water en een appel.

Elke ochtend voor ik met mijn werk begin, loop ik even langs het geїmproviseerde tentenkamp voor de ingang van het aanmeldcentrum. De beelden van de buitenslapers zijn deze zomer overbekend geworden. Maar wat de beelden niet laten zien is de stank van overvolle Dixi-toiletten. Of hoe het geïmproviseerde kamp opeens ontwaakt wanneer medewerkers van het COA, veilig achter het hek, door de spijlen van de omheining flesjes water of voedselpakketten beginnen uit te delen. Steeds weer ontstaat dan een oploopje waarbij mensen elkaar wegduwen. Vaak zie ik de mensen die hier in het gras liggen een paar uur later in een van de wachtruimten.

Serene rust

En als ik dan de chaos buiten achter me heb gelaten en via een zijingang naar binnen ga (werknemers vermijden de hoofdingang vanwege al de mensen voor de poort), heerst er een haast serene rust. Hier verheft niemand zijn stem. Hier wacht iedereen netjes op zijn beurt. Tijdens pauzes staat het personeel op het parkeerterrein rustig een sigaretje te roken en de vakantieplannen te bespreken – met uitzicht op de ellende voor de poort. In Ebony en Ivory zijn de gangen leeg en schoon. Zo nu en dan kom je een tolk tegen, of een medewerker op weg naar de wachtkamer om een asielzoeker op te halen voor een gesprek. En ja, de kamertjes waar die gesprekken plaatsvinden worden zeven dagen per week gebruikt, maar verder krijg ik nooit het gevoel dat ik me in het brandpunt van een nationale crisis bevind. En misschien is dat ook goed, dat iedereen rustig en kalm zijn gangetje gaat. Maar toch.

‘Rustig aan Jeroen’, krijg ik meer dan eens te horen. ‘Niet te hard werken.’ Mijn probleem, zo ontdek ik na een paar dagen, is dat ik geen zak te doen heb. Ik word voor hele dagen – variërend van zes tot acht uur – ingeroosterd, maar ben met het uitdelen van de broodjes maximaal twee uur bezig. En dan rek ik het tot het uiterste. Regievoerder Bart denkt dat er bij de facilitaire afdeling genoeg klusjes zijn, maar dat valt vies tegen.

‘Je voorganger was ook altijd binnen een uurtje klaar’, vertelt een collega. ‘En dan ging hij zitten wachten. Elke keer als ik opstond, sprong hij op. Dan wilde hij met me mee, om te helpen. Het werd zo erg dat ik niet eens meer rustig naar de wc kon. Soms lijkt het wel alsof geld hier geen rol speelt. Neem nou die broodjes. Ik kan zo’n doos broodjes voor 13 euro bij de Sligro bestellen, maar wij betalen er € 25,30 voor bij onze cateraar.’

Het aanmeldcentrum heeft zes verschillende wachtruimtes, die tamelijk willekeurig door het Ebony-gebouw verspreid zijn. De eerste dagen verdwaal ik voortdurend en heb ik een plattegrond nodig om de weg te vinden. Elke wachtruimte van het aanmeldcentrum heeft zijn eigen sfeer. Wachtruimte A zit het dichtst bij de buitenpoort van het asielcomplex. Hier komen asielzoekers terecht als ze zich aanmelden. Ze komen door een zijdeur, die uitzicht biedt op het tentenkamp op het grasveldje voor het terrein, naar binnen en worden dan ‘gevisiteerd’. Dat wil zeggen: ze moeten hun telefoons en andere persoonlijke bezittingen inleveren, hun bagage wordt opgeslagen en dan begint het wachten.

Nummertje

Wachtruimte A is de grootste van allemaal, met plek voor een man of vijftig, zestig. Met zijn witte muren en blauwe linoleum vloer doet het vertrek nog het meest denken aan de wachtkamer van een ziekenhuis. Afgezien van de elektronische sloten op elke deur dan. Er is een soort terrasje waar mensen een frisse neus kunnen halen of een sigaret roken. Net als bij een populaire bakker of slager, wordt hier gewerkt met een wachtrij. Verschijnt er op een digitaal bord achter in de zaal een cijfer, dan loopt de asielzoeker met zijn nummertje naar een baliemedewerker die achter een beveiligde glazen deur zit.

Alle ‘soorten’ asielzoekers zitten in wachtruimte A door elkaar: gezinnen met kleine kinderen, groepjes mannen, of stelletjes. Soms ook een minderjarige, al wordt die er doorgaans snel uitgepikt en naar wachtruimte F gebracht. Broodjes worden over het algemeen dankbaar aanvaard, of beleefd afgeslagen. Soms als ik een vrouw met een hoofddoek een broodje aanbied, grist haar echtgenoot het uit mijn handen. Sommige mensen kijken angstig, anderen gelaten. Maar de meesten hebben een verwachtingsvolle blik. Het kan mijn inbeelding zijn, maar het schijnt mij toe dat ze hopen dat er aan hun misère nu eindelijk een einde gaat komen. Eén keer tref ik een gezin – moeder, vader, drie kinderen – dat zich geheel in het oranje heeft gestoken. Alsof de dag dat ze hier arriveren een feestdag betreft.

Wanneer ik aan het begin van mijn derde werkdag wachtruimte A binnenkom, zit er een jongetje gehuld in een wit dekentje op een van de grijze stoelen. ‘Die is vannacht voor de poort afgezet’, fluistert de beveiligster me toe. ‘In zijn eentje. 11 jaar.’ Nadat ik hem een broodje en een pakje melk heb gegeven, komt er medewerker en neemt hem mee. De beveiligster: ‘Het ergste dat ik heb meegemaakt was een kind van 6 jaar, moederziel alleen. Dat doet wel wat met je hoor.’

Een smalle gang met spierwitte muren door – plus drie met sloten beveiligde deuren – en je komt in wachtruimte B. Deze heeft eenzelfde klinisch uiterlijk als wachtruimte A, maar de sfeer is hier heel anders, grimmiger. ‘Dit is de minst leuke plek om te werken’, vertelt een beveiligster. Hier zitten bijvoorbeeld de mensen die al een keer eerder – tevergeefs – asiel hebben aangevraagd, vertelt ze. ‘Bijna iedereen hier krijgt slecht nieuws.’

Wachtruimte B is de helft kleiner dan A. Net als in de andere wachtruimtes staat er in de hoek een voorraadkoelkast waarin ik een paar extra dozen broodjes achterlaat, mochten die later nodig zijn. Heel vaak staat die koelkast als ik ’s ochtends mijn eerste rondje maak omgedraaid met de deur tegen de muur. ‘Er zijn van die types die ongevraagd in de koelkast gaan zitten rotzooien, dat willen we niet’, zegt een van de beveiligers. Ik vraag hem of hij veel problemen heeft in de omgang met de mensen in wachtruimte B. ‘Ach, het is niet zo moeilijk’, zegt hij. ‘Je moet de mensen behandelen zoals je zelf ook behandeld wil worden. Kijk, als ik op vakantie in Spanje in de supermarkt op zoek ga naar een pakje jus en er komt zo’n Spanjaard naar me toe die me helpt, dan vind ik dat fijn. Zo moet je dat hier ook doen met deze vreemdelingen.’

‘I want to be treated as a human being’

Op een dag staat er man van een jaar of dertig aan de balie te huilen. Hij pakt zichzelf aan de schouders van zijn bloesje vast en doet voor hoe hij naar eigen zeggen door de politie is vastgepakt en een schop onder zijn kont heeft gekregen. ‘I want to be treated as a human being’, roept hij huilend uit. De baliemedewerkster heeft hem zojuist verteld dat hij geen recht op asiel heeft. Maar, zo brengt hij daar tegenin, de politie heeft hem verteld dat hij weer naar Ter Apel moest.

De vrouw achter de balie blijft beleefd. Ze vertelt hem dat ze zal proberen om een plekje voor vannacht te regelen, maar meer kan ze niet beloven. Hij neemt weer plaats op een stoel. Ik loop naar hem toe en vraag of hij misschien een broodje wil. ‘I don’t want food, brother, I want justice’, roept hij met gebroken stem uit.

Even later komt er een jongen naar de vrouw aan de balie toe, gekleed in hagelwitte Fila sneakers, een stijlvolle zwarte pantalon en een kek donkergroen jack. ‘Mag ik roken?’, vraagt hij in het Nederlands. Ze doet de deur voor hem open en brengt hem naar het buitenplaatsje. Als ze terug is, zegt ze: ‘Tja, sommigen zie je elk jaar terug. Ik heb hier weleens iemand gehad die het voor de vierde keer probeerde.’

Een klein deel van de asielzoekers veroorzaakt problemen. De overlastgevers zijn doorgaans mannen die weten dat ze nooit asiel zullen krijgen omdat ze uit ‘veilige landen’ komen. Voor de beveiligers vormen deze mannen de grootste bron van frustratie en soms woede.

‘Op een gegeven moment herken je de scheldwoorden wel hoor’, zegt een joviale beveiliger nadat hij voor de derde keer heeft duidelijk gemaakt dat een jonge asielzoeker het binnenplaatsje niet mag verlaten om aan de overkant sigaretten te bietsen. ‘Zebi bijvoorbeeld. Dat betekent klootzak of zo.’ Zijn collega: ‘We moeten voorzichtig zijn, want het is een amv’er, maar nog een keer en ik flikker hem op straat.’

‘Kansloos’

Op een andere dag kom ik een keer wachtruimte B binnen en het eerste dat de beveiliger zegt: ‘Wat is het toch een schijtvolk.’ Hij staat al een tijdje gade te slaan hoe twee Turks sprekende mannen en een vrouw, ik schat ze begin twintig, in discussie gaan met de baliemedewerkster. Die heeft hun te verstaan gegeven dat ze geen asiel krijgen. Dat het enige dat ze kan doen een treinkaartje regelen is, zodat ze naar Amsterdam kunnen. Ze vertelt ook dat ze illegaal in Nederland zijn en dat ze opgepakt kunnen worden door de politie. Na twintig minuten soebatten nemen ze hun verlies. ‘Ze weten dat ze kansloos zijn’, mompelt de beveiliger. ‘Wat doe je hier dan?’

Er is ook personeel dat er anders tegenaan kijkt. ‘Ik weet het niet hoor, maar ik heb nooit last van die vreemdelingen’, vertelt een schoonmaakster op een ochtend. Ze woont al haar hele leven in Ter Apel en werkt hier ook al meer dan tien jaar. ‘Ik fiets altijd alleen naar huis, ook ’s avonds. Nog nooit iets vervelend meegemaakt.’

Wachtruimte C ligt direct naast A en blijft in de tijd dat ik hier werk overdag ongebruikt, terwijl hier ’s nachts mensen te slapen worden gelegd. Eenmaal tref ik ’s ochtends een slapende man aan, onderuitgezakt op een stoeltje. Wanneer er een beveiliger voorbij loopt en hij de slaper ziet, grapt hij tegen een collega: ‘Leeft-ie nog?’

Wachtruimte D is voor mensen die al verder in het asielproces zitten. Hier geen witte muren, maar houten lambrisering en donkergrijze vloertegels. Er is zowaar een binnenplaats met rondom houten vlonders waarop je kunt zitten. In het midden staat een verloren wipkip opgesteld. Mijn werkinstructie luidt dat hier geen broodjes mogen worden uitgedeeld omdat deze mensen al ergens in Nederland onderdak hebben, en geacht worden zelf hun eten mee te nemen. Maar juist veel van deze asielzoekers hebben eerder buiten gelegen omdat ze hun afspraak met de IND onder geen beding wilden mislopen.

Tegen de vlakte

Op een dag vraag ik aan beveiliger Saskia hoe het gaat. ‘De mensen hebben honger’, antwoordt ze. En dus besluit ik ook hier broodjes uit te delen. Terwijl ik daarmee bezig ben, zie ik vanuit mijn ooghoek in een belendende gang een oudere vrouw tegen de vlakte gaan. Drie mensen snellen op haar af. Als ik erbij ga staan, zie ik haar ogen wijd open in het niets staren. Even later wordt ze behandeld door een paar ambulancemedewerkers.

De volgende dag vraag ik aan Saskia wat er met de vrouw is gebeurd. Ze vertelt dat de vrouw slecht nieuws had gekregen: ze moet weg. Ze woont in Duitsland, maar leeft samen met een man die kinderen met haar wil. Dat wil de vrouw niet – ze was naar Ter Apel gekomen om aan haar thuissituatie te ontsnappen. Ze zat tijdelijk in de opvang van het COA, maar moet daar nu dus vertrekken.

Saskia vertelt dat ze samen met een medewerkster van het IND contact had opgenomen met het COA met de vraag of de vrouw nog een nachtje kon blijven. Dat werd toegezegd. Dus hadden ze haar in een rolstoel gezet en haar over de openbare weg naar de toegangspoort van het COA gereden. Maar daar aangekomen mocht ze niet naar binnen. Wat er wel gebeurde was dat mensen van het COA haar spullen naar buiten brachten. ‘Wij wisten het ook niet meer. Die rolstoel was van de IND, die moest terug. Dus hebben we haar uiteindelijk maar op het stoepje daar gezet en achtergelaten.’

Als ik vraag wat dat met haar doet, zegt Saskia. ‘Kijk, ik ken haar in principe niet. Ik kan het wel naast me neerleggen. Maar het is toch onmenselijk dit.’ Alle beveiligers vertellen dit soort verhalen – die ik overigens niet heb kunnen controleren, al heb ik dat in sommige gevallen wel geprobeerd (zie reactie IND en COA onderaan het artikel). Verhalen die draaien om de wanhoop die asielzoekers in Ter Apel kunnen ervaren.

‘Een paar jaar geleden werkte ik aan de overkant, bij het COA’, vertelt een jonge beveiliger die elke asielzoeker opvallend hoffelijk tegemoet treedt. ‘Er stonden toen nog allemaal stacaravans op het terrein. Op mijn eerste werkdag ga ik zo’n caravan binnen en het eerste wat ik zie is bloed dat tegen het plafond spuit: een man met een slagaderlijke bloeding. Mijn collega ging direct tegen de vlakte, stond ik daar in mijn eentje iemands arm af te binden.’

‘Heb je het niet gehoord?’, vraagt een ander. ‘Tijdje geleden, hier aan de overkant’, zegt hij, en maakt een gebaar alsof hij met een mes zijn hals doorsnijdt. En weer een ander: ‘Ik had een keer iemand die zijn polsen wilde doorsnijden. Zo overdwars weet je wel’, zegt hij terwijl hij het voordoet. ‘Maar wil het lukken moet je dat anders doen’, en laat dan zien hoe het volgens hem wel moet.

Elke dag weer kinderen

Van alle wachtkamers valt me F het zwaarst, omdat daar de minderjarigen zonder ouders zitten. Omdat daar elke dag weer kinderen zitten. Elke dag weer een handvol tot tientallen kinderen die alleen in Ter Apel arriveren. Uit onderzoek van de IND blijkt dat er vorig jaar door 2.325 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) in Nederland asiel werd aangevraagd. Dat is ruim een verdubbeling in vergelijking met de voorgaande twee jaar. Inmiddels is bijna 10 procent van alle asielaanvragen in Nederland afkomstig van amv’s. Veel van die kinderen worden door hun familie vooruitgezonden met als uiteindelijk doel ervoor te zorgen dat de rest van de familie ook kan overkomen. De meesten worden hier door mensensmokkelaars gebracht.

Wachtruimte F bevindt zich direct links bij de officiële hoofdingang van het Ebony-gebouw. Ook hier houten lambrisering en grijze vloertegels. Een deur leidt naar een klein binnenplaatsje, dat tussen de tralies door uitkijkt op de parkeerplaats. Soms zit hier iemand te bidden.

Op een dag klampt een jongen uit Eritrea me aan. Hij is 15. In zijn rechteroor zit een hanger in de vorm van een kruis. Op zijn voorhoofd zit een groot litteken. Hij draagt een trainingsbroek, een zwart shirt en aan zijn blote voeten badslippers. Hij is gisteravond in zijn eentje in Ter Apel gearriveerd. Het gaat niet goed met hem. Het zweet staat op zijn voorhoofd. Hij spreekt uitsluitend Tigrinya, en een beetje Arabisch. Hij wijst naar de deur. Ik begrijp niet wat hij zegt of wil.

Hij komt net een beetje te dicht bij mij en Natasja, de IND-medewerkster die vanachter haar beeldscherm de wachtruimte overziet, staan. ‘Wat is er dan?’, vraagt Natasja, heel lief, in het Nederlands. ‘Wil je naar buiten?’ Ze begint wat mensen te bellen, maar een tolk die Tigrinya spreekt is niet voorhanden. Ik stop de jongen een wit bolletje kaas en een pakje houdbare melk toe, en vervolg mijn ronde.

Beetje absurd

In mijn tweede werkweek maak ik kennis met Martijn, de andere interim-manager. Hij neemt uitgebreid de tijd voor me en wil weten hoe ik het werk ervaar. Ik zeg hem de waarheid: dat ik veel te weinig te doen heb voor de uren waarvoor ik ben ingeroosterd. ‘Dat is wel een beetje absurd, ja’, mompelt hij.

Wat ik maar achterwege laat, zijn de sneren van collega’s van de facilitaire afdeling: dat mijn functie officieel niet bestaat, dat het onrechtvaardig is dat ik als broodjesbezorger beter wordt betaald dan beveiligers en schoonmakers. En wat ik zeker achterwege laat is mijn stellige indruk dat het aannamebeleid door politieke calculaties is ingegeven. Dat de enige reden dat ik hier ben, is omdat de staatssecretaris heeft verordonneerd dat mensen die wachten wat te eten moeten krijgen.

Op mijn laatste werkdag maak ik nog één keer een rondje langs de tenten voor de toegangspoort. Groepjes mannen zitten gehurkt op de grond. Een gezin ligt te slapen. Achter het hek van het COA staan vrijwilligers die door de tralies heen flesjes water en voedselpakketten uitdelen. Net als ik in mijn auto wil stappen om te vertrekken, zie ik in de verte drie jongens komen aanlopen. Ik herken de Syrische jongen met het piekhaar van vorige week uit wachtruimte F. Hij heeft net inkopen gedaan in het dorp en heeft een brede lach op zijn gezicht. Hij vertelt dat hij een plekje in de opvang heeft gekregen. Hij is blij. Hij kijkt uit naar de start van zijn asielprocedure. Dat dat nog zomaar een half jaar kan duren, vertel ik hem maar niet.

Reactie IND

De IND laat weten de aanpak van de Volkskrant om undercover aanwezig te zijn in het aanmeldcentrum te betreuren.

De organisatie stelt verder dat ze niet verantwoordelijk is voor opvang en dus ook niet ingericht is op verzorging van asielzoekers. ‘Op verzoek van de staatssecretaris heeft de IND half mei zijn pand opengesteld zodat minder asielzoekers de nacht in de open lucht hoefden door te brengen. Het COA is ’s nachts verantwoordelijk voor de mensen die in de wachtruimtes verblijven. De IND verzorgt al jaren eten en drinken voor mensen die in de wachtruimten verblijven. Maaltijden zijn op initiatief van IND gestart en niet op verzoek van de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft de afgelopen maanden in nauw contact gestaan met de uitvoeringsorganisaties in Ter Apel.’

‘Voorheen werden de maaltijden uitgereikt door IND-medewerkers die eigenlijk als taak hebben asielzoekers te horen. Vanwege de drukte is besloten deze taak aan uitzendkrachten over te dragen, en daarbij is besloten voldoende personeel beschikbaar te hebben. Wat ook meespeelde was de krappe arbeidsmarkt. Een baan voor meer uur is aantrekkelijker, dan een baan voor enkele uren per dag.’

In reactie op Van Bergeijks verbazing dat hij als maaltijdverzorger meer verdient dan andere medewerkers bij de facilitaire dienst in Ter Apel, antwoordt de IND: ‘In het aanmeldcentrum werken medewerkers van de IND, het Facilitair Bedrijf DJI, de Rijksschoonmaakorganisatie en de Rijksbeveiligingsorganisatie. Zij hebben allemaal hun eigen arbeidsvoorwaarden.’

Reactie COA

Gevraagd naar zijn omgang met de uitgewezen asielzoekster in rolstoel, reageert een woordvoerder van het COA dat de specifieke situatie niet meer valt te reconstrueren. ‘Het COA haalt kwetsbaren steeds naar binnen, dus het is aannemelijk dat ook deze vrouw een slaapplaats voor de nacht heeft gekregen.’