SLOTVERHAAL

Wie stopt de jacht op de laagste prijs?

In de serie Track & Trace deed de Volkskrant anderhalf jaar onderzoek naar internationale handelsketens en geldstromen, naar milieu- en arbeidsomstandigheden in verre en minder verre landen en naar de machten en krachten erachter. In deze laatste aflevering maken we de balans op.

‘Het systeem werkt niet meer’, zei onlangs een man die jarenlang in dat systeem had gewerkt. Waar en wanneer hadden we dat eerder gehoord? Tien jaar geleden, in de tentenkampen van Occupy Wall Street. Twintig jaar geleden, op de barricaden van de andersglobalisten. Een halve eeuw geleden, toen de Club van Rome stelde dat er grenzen aan de groei zitten. Nog eens honderd jaar eerder, toen Karl Marx er een dik boek over schreef.

Nu kwam het uit de mond van Paul Polman, een man die tien jaar lang aan het hoofd stond van Unilever, een van de iconen van de westerse consumptiemaatschappij. Hij heeft geprobeerd die consumptie verantwoorder te maken door te streven naar een duurzame productieketen, van de grondstoffenwinning tot het gebruik. Nu heeft hij er een boek over geschreven, Netto positief. Boodschap: bedrijven kunnen veranderen.

nieuwsbrief

Polman, die ooit priester wilde worden, ziet zichzelf als een soort goeroe voor het bedrijfsleven – volg hem en er openbaart zich een nieuwe wereld, waar elk bedrijf dat zich aan morele grenzen houdt grenzeloze groei wordt beloofd (zoals elk geloof zit ook dit vol paradoxen).

Maar hoeveel volgelingen heeft hij? Polmans opvolger bij Unilever heeft na diens vertrek meteen de theedivisie (met Lipton en andere merken) in de uitverkoop gedaan, die juist als voorbeeld diende voor verantwoorde productie. Thee is net als koffie en chocolade zo’n typisch product met een koloniaal verleden, met alle problemen en uitdagingen van dien. Om die reden controleerde Unilever – dat groot is geworden dankzij palmolieproductie in Nederlandse en Britse koloniën – de hele keten, van de plantages tot de zakjes, en wist het bedrijf de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Polmans opvolger dacht: weg ermee. Leverde te weinig op.

Bedrijven kunnen dus twee kanten op veranderen, en het is onduidelijk wie op dit moment de overhand hebben. Zijn het de harde kapitalisten, die alles doen voor hun aandeelhouders? Zijn het toch de zachte kapitalisten, die rekening zeggen te houden met andere stakeholders? Of is zelfs dat niet genoeg, en moet het roer nog veel radicaler om? En wat is de rol van landen als China en Rusland, die een heel eigen opvatting hebben van hun verantwoordelijkheden in de handelsketen?

Machten en krachten

De afgelopen anderhalf jaar deed de Volkskrant onderzoek naar internationale handelsketens en internationale geldstromen, naar milieu- en arbeidsomstandigheden in verre en minder verre landen, naar de oorzaken hier en de gevolgen daar, naar de machten en krachten die daar achter zitten. Onder de noemer Track & Trace volgden we de aanvoer van grondstoffen en producten uit Bolivia en Kameroen, uit Rusland en Mexico, uit Groenland en Georgië – waarbij sommige lijnen uitkwamen bij een boerderij in Bodegraven of bij een anoniem kantoor in Amsterdam-West. De mensen die we spraken vertelden ons wat er met hún leven was gebeurd, vanwege de spullen of het spul dat wíj, of anderen, nodig hebben.

De conclusie: vrijhandel en globalisering komen nog steeds lang niet iedereen ten goede. Nog steeds is er een rijke helft die profiteert van een arme helft en zijn er machtiger landen die profiteren van machtelozer landen. Dat kunnen harde multinationals zijn, gefinancierd door brave pensioenfondsen, of landen die met belastingverdragen, protectionisme of subsidies, ondanks alle mooie woorden, ontwikkelingslanden nog steeds vooral zien als wingewest of afzetmarkt.

Palmolieplantage in Kameroen, april 2021.

Elk verhaal is een verhaal apart. De wereldhandel is een complexe kluwen die zelfs de makers van één enkel product niet helemaal kunnen ontwarren. Grondstoffen worden gemengd, geraffineerd, verscheept, verhandeld, en komen dan in honderden onderdelen terecht waarvan de herkomst nauwelijks meer te achterhalen is.

Toch is er, hoe simplistisch ook, bij alle misstanden en excessen een rode draad aan te wijzen: de behoefte om zo weinig mogelijk te betalen en zo veel mogelijk te verdienen.

Drijvende kracht

De laagste prijs is de drijfveer voor consumenten die nog steeds T-shirtjes van 5 euro willen en een pak melk van 99 cent. Het is de drijvende kracht achter palmolieplantages waarvoor oerwouden moeten wijken. Het is de drijvende kracht achter pensioenfondsen die rendement moeten halen. De jacht op de laagste prijs is wat er uiteindelijk toe leidt dat het kobalt voor onze mobieltjes door kindslaven uit de bodem van Congo wordt gehaald.

De ontwikkelingslanden hebben zich natuurlijk ontwikkeld, de afgelopen decennia. In China, India, Brazilië en Mexico zijn honderden miljoenen mensen boven de armoedegrens uit gestegen. Maar de groei heeft veel gezichten en is in veel landen vooral ten goede gekomen van een groeiende rijke elite en een nieuwe middenklasse. In Afrika is de levensstandaard van de gemiddelde boer of arbeider aan de onderkant van de productieketen amper verbeterd. En door corona zijn miljoenen burgers weer in armoede teruggevallen.

Toch is er ook beweging. Er zijn consumenten die het anders willen, er zijn bedrijven die het anders proberen, er zijn landen die nieuwe regels opstellen, daartoe gedwongen door kritische economen, ngo’s en media, die laten zien wat de offers zijn die voor onze welvaart worden gebracht. Soms moet daar een rechter aan te pas komen: in januari stelde het Hooggerechtshof in Den Haag Milieudefensie en vier Nigeriaanse boeren in het gelijk, die na dertien jaar procederen te horen kregen dat Shell hen als slachtoffers van vervuiling in de Nigerdelta moet compenseren. Langs de hele keten zijn er stakeholders, belanghebbenden, die vanbuiten of vanbinnen aan een knop van het systeem kunnen draaien.

De vraag is nu: hoe ver kunnen zij draaien?

De consument...

...wil wel verbetering, maar tast vaak in het duister

Het begint en eindigt (althans, in het democratische Westen) allemaal met ons: de consument, werknemer, belastingbetaler, pensioenspaarder, kiezer. Wat wij vinden of willen, kunnen wij afdwingen, met onze portemonnee of onze stem. Als wij iets willen veranderen, kan dat. We kunnen slaafvrije chocolade kopen en koffie uit de Wereldwinkel, en zelfs een mobiele Fairphone waarvan de makers hun best doen de grondstoffenstroom in kaart te brengen.

Dat vereist wel transparantie, en daar zit nog steeds een groot probleem. Ondanks de verplichte herkomstetiketten in kleding weten we nog steeds van heel veel spullen niet waar ze vandaan komen en hoe ze geproduceerd zijn.

Sterker nog: we weten het niet, maar denken dat het wel goed zit. Want uit een deze maand gepubliceerd onderzoek van de stichting Solidaridad blijkt bijvoorbeeld dat 64 procent van de Nederlanders denkt dat het verboden is om producten te verkopen die ten koste van het milieu of onder mensonterende omstandigheden zijn gefabriceerd. Dat is niet het geval: er zijn nog geen wetten die bedrijven verantwoordelijk maken voor hun productieketen.

Op dat nieuws zegt de overgrote meerderheid van de ondervraagden (80 procent) te hopen dat die wetten er komen. Het vertrouwen dat bedrijven op eigen houtje verantwoordelijkheid nemen, zoals Polman nog steeds hoopt, is klein: 70 procent gelooft niet dat bedrijven zelf hun leven vrijwillig zullen beteren. De consument wil dus wel verbetering, maar heeft er simpelweg onvoldoende zicht op om verbetering op te eisen.

We zagen het in Burkina Faso, waar rond nieuw ontdekte aders een bijna 19de-eeuwse goudkoorts is ontstaan, maar dan met kinderarbeid en terroristen die een flink graantje meepikken. Het overgrote deel van het in ‘artisanale’ mijnen gedolven spul wordt via schimmige tussenhandelaren het land uit gesmokkeld, om vervolgens via Dubai en Zwitserland in de kelders van centrale banken of vitrines van Europese juweliers te belanden. ‘In Mali wordt iedereen omgekocht, in Dubai wordt alles onder het tapijt geveegd dankzij het hawala-bankieren’, zei een Canadese handelaar. ‘Zolang dat niet wordt aangepakt, is het als consument onmogelijk te weten of je goud deugt.’

Wie gaat de bedrijven daartoe dwingen?

Bedrijven...

...blijven zonder wetgeving hun verantwoordelijkheid ontlopen

De afgelopen jaren is met vrijwillige convenanten geprobeerd bedrijven verantwoordelijk te maken voor hun aanvoerketens. Daar heeft zich in Nederland nog geen 2 procent bij aangesloten. Dat schiet dus niet op.

De nieuwe zogeheten IMVO-wet, voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, zou hier verandering in moeten brengen. Duitsland en Frankrijk kennen al een wet die bedrijven verantwoordelijk houdt voor misstanden ver in de productieketens, maar in zowel Brussel als Nederland wordt dergelijke wetgeving zwaar tegengewerkt door (sommige) bedrijven. Werkgeversorganisatie VNO-NCW wist eerder dit jaar een SER-advies zodanig te beïnvloeden dat de wettelijke verplichting van Den Haag werd weggehouden en richting Brussel werd gemanoeuvreerd. De bedrijvenkoepel hoopte dat die route jaren uitstel zou opleveren.

Die hoop werd bewaarheid: deze maand gingen de Europese plannen de ijskast in. Onverwacht nam demissionair minister Tom de Bruijn van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het SER-advies niet over. In plaats daarvan wil hij haast maken en toch een Nederlandse wet gaan opstellen, zo valt in het nieuwe coalitieakkoord te lezen. Maatschappelijke organisaties toonden zich blij verrast; sommige bedrijven, zoals baggeraar Boskalis, dreigen Nederland te verlaten. Nu is het afwachten of het nieuwe kabinet deze lijn doortrekt.

Activisten lopen al op de wetgeving vooruit en proberen bedrijven die echt over de schreef gaan maar zich verschuilen achter een dochteronderneming via de rechter tot de orde te roepen. De jarenlange rechtszaak tegen Shell, wegens zware olielekkages in Nigeria, leidde uiteindelijk in januari 2021 tot het oordeel dat het moederbedrijf daarvoor aansprakelijk is. Een primeur.

In Zweden gaat het Openbaar Ministerie nu een stap verder. Daar is het oliebedrijf Lundin voor de rechter gedaagd, omdat het indirect verantwoordelijkheid zou dragen voor de burgeroorlog in Zuid-Soedan, die duizenden mensen het leven heeft gekost. De voormalige bestuursvoorzitter van het bedrijf zit in het beklaagdenbankje en kan worden veroordeeld tot een gevangenisstraf. Interessant: vijf dagen na de aanklacht kreeg Lundin het predicaat ‘Excellent in duurzaamheid’ van de Dow Jones Sustainability Index. Wat weer eens aangeeft dat de certificaten en complimenten die bedrijven en investeerders elkaar toekennen ook niet altijd zo veel betekenen.

De aandeelhouder...

...moet oppassen voor ‘witwassen’ van wanpraktijken met duurzaamheidscertificaat

Beleggen in clusterbommen en tabak wordt al langer als maatschappelijk onverantwoord beschouwd, maar de lijst van te mijden producten lijkt langzaam te groeien. Pensioenfonds ABP stapte, na jarenlang niet zo heel hard te hebben aangedrongen op verandering, in oktober uit Shell en andere fossiele bedrijven. Voor onze pensioenspaarpot wordt echter nog wel volop geïnvesteerd in bedrijven die zich dieper in de productieketen – en dus minder zichtbaar – schuldig maken aan milieuvervuiling, illegale houtkap, uitbuiting of andere mensenrechtenschendingen.

Een man bewerkt de pitten van de palm om er olie van te maken. Kameroen, april 2021.

Zo zagen we een palmolieplantage van het bedrijf Socapalm in Kameroen, dat indirect door Nederlands pensioengeld wordt gefinancierd. Opmerkelijk genoeg wist dit palmoliebedrijf voor de plantage een zogeheten RSPO-certificaat te bemachtigen (Roundtable on Sustainable Palm Oil), dat moet garanderen dat de olie duurzaam wordt gewonnen. Lokale bewoners vertelden ons echter dat ze van hun geboortegrond zijn verdreven en geen toegang meer hebben tot hun landbouwgrond en viswateren.

Socapalm is een dochterbedrijf van Socfin, dat wereldwijd in verband wordt gebracht met het kappen van tropisch regenwoud, milieuvervuiling, uitbuiting en landroof. Socfin op zijn beurt wordt weer gefinancierd door de Franse miljardair Vincent Bolloré, die met zijn gelijknamige bedrijf Bolloré ook elders in West-Afrika verdacht wordt van neokoloniale wanpraktijken. Desondanks beleggen ING en een aantal Nederlandse pensioenfondsen gewoon in Bolloré en/of Socfin, en neemt een bedrijf als FrieslandCampina palmolie af van Socfin.

Hoe kan dit?

De investeerders vertelden ons geen andere keuze te hebben dan te vertrouwen op een certificaat. Eigen onderzoek bij elk individueel bedrijf uit de beleggingsportefeuille zou ondoenlijk en dus ‘te kostbaar’ zijn. Met een duurzaamheidscertificaat kopen bedrijven en hun investeerders dus feitelijk hun eigen verantwoordelijkheid af. Daarmee zijn ze misstanden aan het ‘witwassen’, vinden milieu- en mensenrechtenactivisten. Beleggers zouden veel kritischer moeten zijn op waar ze hun geld wegzetten: meer zelf onderzoeken en niet investeren in bedrijven of sectoren waarover sowieso twijfels bestaan, zoals plantages en andere grootschalige projecten die leiden tot landonteigening. Of bijvoorbeeld in de bouw van voetbalstadions in Qatar, waarbij vanaf het begin gerede twijfels bestonden over arbeidsrechten.

De vraag blijft echter: nemen de pensioengerechtigden daar genoegen mee?

De Europese Unie...

...wil het morele voortouw nemen, maar handelt toch vooral uit eigenbelang

De Europese Commissie moet voortdurend schipperen tussen de belangen van het eigen bedrijfsleven en de zelfopgelegde maatschappelijke plicht fatsoenlijk te opereren over de grens. In de praktijk leidt dit tot ‘eerlijke’ handelsverdragen en toezeggingen over een betere belastingmoraal, maar voornamelijk tot de instandhouding van de machtsposities van Europese bedrijven, zeker in de voormalige koloniën in Afrika.

Tunesië, januari 2021. Werknemers snoeien olijfbomen in de olijfgaard van ondernemer Slim Rekik, in de buurt van Sfax. 

Zo zagen we hoe olijfboeren in Tunesië stuitten op een ‘quotamuur’ in hun poging toegang te krijgen tot de Europese markt met eigen, goed geprijsde premiumolie. De quota, bedoeld om de Spaanse of Italiaanse olijfproducenten te beschermen, leiden ertoe dat Tunesië zijn olijfolie alleen in goedkope bulk kan exporteren naar de EU. De winst op de Tunesische olie wordt gemaakt in Spanje, waar producenten de olie verwerken in flessen Spaanse olijfolie.

Pogingen om de quota te verruimen, om zo de ingestorte Tunesische economie op gang te helpen, stuiten op verzet van Italië, dat dit vervolgens als een boemerang in het gezicht terugkrijgt met een toename van economische bootvluchtelingen uit Tunesië.

Een andere uitwas van Europees protectionisme zagen we in Burkina Faso, waar traditionele veehoudende nomaden de strijd opgeven om nog te concurreren met het goedkope melkpoeder uit de EU van zuivelgiganten als Nestlé, FrieslandCampina of Danone. Tegen de dumping van de – rijkelijk gesubsidieerde – melkoverschotten uit Europa zijn de herders, die hun belangrijkste inkomstenbron ook al bedreigd zien door klimaatverandering, niet langer opgewassen. De Europese overproductie van melk heeft ook gevolgen voor de Amazone, waar steeds meer soja moet worden verbouwd om onze koeien te voeden.

Zo gaat het Europese boerenbelang enerzijds ten koste van de biodiversiteit in Brazilië, en anderzijds van de zelfredzaamheid van kleine melkveehouders in Burkina Faso. Het beste wapen van ontwikkelingslanden, het verhogen van importtarieven voor Europese zuivel, wordt niet ingezet uit vrees Europese ‘vrienden’ voor het hoofd te stoten en investeringen of ontwikkelingshulp mis te lopen.

Ook de dogmatische vrijhandelshouding van de Wereldhandelsorganisatie WTO maakt het ontwikkelingslanden lastig zich protectionistischer op te stellen. Mogelijk dat de komst van de nieuwe voorzitter Ngozi Okonjo-Iweala, die in armoede in Nigeria opgroeide en de eerste Afrikaan en eerste vrouw is die die positie vervult, daarin verandering kan brengen.

Overheden in arme landen...

...moeten hun huid veel duurder verkopen

In een ideale wereld zouden de landen waar westerse bedrijven azen op goedkope arbeid, grondstoffen, landbouwgrond en nieuwe afzetmarkten hun huid duurder verkopen. In de praktijk echter hebben die landen vaak niet veel te kiezen. In Afrika zijn veel regeringen nog nauw verwant aan hun oude kolonisatoren, zoals de Fransen, die op het continent nog profiteren van oude concessierechten en vaak nog een stevige vinger in de industriële pap hebben.

Arme landen onthalen de buitenlandse investeerders vaak met open armen, omdat ze groei en werkgelegenheid beloven. Lokale bestuurders zijn al snel geneigd de belangen van de gemeenschap uit het oog te verliezen als zij zelf worden beloond met stenen huizen of mooie auto’s voor het opgeven van gemeenschapsgrond ten behoeve van plantages of mijnbouw. Bedrijven beloven wel werkgelegenheid en compensatie voor landonteigening, maar in de praktijk komt er weinig van terecht.

Door aantrekkelijke tax holidays, waarmee landen de bedrijven lokken, blijft de schatkist leeg en ziet de bevolking publieke voorzieningen niet verbeteren. In Oeganda zagen we hoe ondernemingen als het Indiase telecombedrijf Airtel maximaal profiteren van de aantrekkelijke belastingdeal die Nederland heeft met het Afrikaanse land. Voor het bedrag aan belasting dat Airtel via een Nederlandse brievenbusfirma ontwijkt, zouden jaarlijks de salarissen van twintigduizend leraren kunnen worden betaald.

Waarom lukt het arme landen zo slecht een vuist te maken?De achterstand komt voort uit het (koloniale) verleden; niemand wil zijn machtspositie opgeven. Na de onafhankelijkheid heeft Afrika bijvoorbeeld zijn landbouwsector verwaarloosd, overigens op advies van de Wereldbank en het IMF, en nu moet het voor miljarden aan voedsel importeren. Een gigantische afzetmarkt dus voor de westerse retailbedrijven, maar ook voor bijvoorbeeld graanproducent Rusland of de nieuwe rijstexporteurs in Azië, dat na de onafhankelijkheid wel een rendabele landbouwsector wist op te tuigen.

Waterpunt in Rio Grande, Uyuni (Bolivia), januari 2021. Foto Marcelo Pérez del Carpio

Het zijn niet alleen machtsmonopolies van de gevestigde bedrijven die niet zijn te doorbreken. In Bolivia zagen we hoe ook de kennis ontbreekt om de belofte van de socialistische regering na te komen om waardevolle bodemschatten zoals lithium zelf te winnen en succesvol te vermarkten.

Pogingen om de macht te breken van westerse multinationals die zich schuldig maken aan misstanden of machtsmisbruik, stuiten vaak op het verweer dat Chinese bedrijven, die al helemaal geen oog hebben voor mensenrechten of milieu, in het gat zullen springen. Het is een zwak excuus. Ook opkomende landen ontkomen er uiteindelijk niet aan verantwoordelijkheid te nemen, al is het maar uit weloverwogen bedrijfsbelang – in een uitgeput milieu of een leeggeviste zee valt immers weinig te halen. Het is daarom van cruciaal belang dat arme landen met grondstoffen en andere benijdenswaardige bodemschatten harde voorwaarden gaan stellen aan elke investeerder die hun land betreedt.

Het zou grote winst zijn als westerse bedrijven en overheden hen daarbij helpen, in plaats van tegenwerken. Als wij – als consument, werknemer, belastingbetaler, pensioenspaarder, kiezer – dat willen, dan moet dat kunnen.

nieuwsbrief