ANALYSE

Globalisering was het plan, ontkoppeling de praktijk: 20 jaar China in de WTO is een lauw feestje

China en de wereldeconomie hebben elkaar ingrijpend veranderd, maar niet zoals het westen hoopte. Het twintigjarig jubileum van China’s toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zaterdag wordt een lauw feestje, gedomineerd door frustratie over en weer. 

De hooggespannen verwachtingen van het westen, de Verenigde Staten voorop, over de liberalisering van China zijn niet uitgekomen. Op zijn beurt verloor China het vertrouwen in de zegeningen van de vrije markt. Dit zijn de mijlpalen van twintig jaar China in de WTO (2001-2021).

nieuwsbrief

De ijzeren rijstkom

Als China na vijftien jaar onderhandelen op 11 december 2001 toetreedt tot de WTO, staat het land voor een kolossale taak: het saneren van verouderde staatsfabrieken, die in de jaren vijftig van de vorige eeuw met hulp van de Sovjet-Unie werden opgebouwd.

Anno 2001 is dit symbool van socialistische trots een roestende hindernis op de weg naar Chinese integratie in de moderne wereldeconomie. De hervormingen zijn pijnlijk. De werkgelegenheid van honderden miljoenen staatsarbeiders, die rekenen op hun ijzeren rijstkom, een baan voor het leven, verdwijnt. Het is onzeker of een kapitalistische vrije markt zoveel overtollige arbeidskracht kan absorberen.

Nog lastiger is het inperken van de macht van de staatssector, de dominante sector in de Chinese economie. Staatsbedrijven gedragen zich niet als bedrijven maar als een soort overheden: ze bepalen plaatselijk of zelfs landelijk economische plannen, in de rug gesteund door risicomijdende ambtenaren en ondernemingsgezinde militairen. Deze trojka van staatsbedrijven, bureaucratie en leger zorgt vooral goed voor zichzelf.

Medewerkers van techfabrikant Huawei slapen op kantoor in Shenzhen. 

Deze staat binnen een staat wil Zhu Rongji, destijds premier, al langer openbreken, maar hij stuit op verzet. Vandaar dat hij het WTO-lidmaatschap inzet als breekijzer. Druk van buiten inschakelen om ingrijpende veranderingen af te dwingen is een politiek waagstuk, maar noodzakelijk om het in 1978 afgekondigde Chinese opendeurbeleid door te zetten.

Wie na sanering overeind blijft, zingt verplicht het loflied op liberalisering, maar onderhuids suddert de weerstand tegen hervormingen door. Als Zhu in 2003 plaatsmaakt voor zwakkere hervormers versterkt de staatssector sluipenderwijs zijn positie.

Made in China

De eerste jaren na de toetreding vervult China snel zijn WTO-verplichtingen door importtarieven te verlagen en privéondernemers meer speelruimte te geven. Beijing zal vrijblijvende beloften voor opening van de markt ook waarmaken, is de optimistische gedachte. Buitenlandse bedrijven rekenen zich rijk: de 1,4 miljard Chinezen zullen heel veel auto’s en deodorants kopen. Maar de Chinese markt blijkt lastig te veroveren.

In de exportindustrie wordt het grote geld wel verdiend. Made in China, het spotgoedkope resultaat van kapitalisme in zijn rauwste oervorm, verovert de wereld. Zuid-Chinese sweatshops beschikken over een onuitputtelijk reservoir van straatarme boeren, die in de rij staan om onder erbarmelijke werkomstandigheden aan de lopende band een hongerloontje te verdienen. Thuis in hun dorpen moeten ze nog harder ploeteren voor minder geld.

Aangetrokken door de lage loonkosten en het lakse toezicht op milieu- en veiligheidswetgeving verplaatsen steeds meer buitenlandse bedrijven hun vuile werk naar China. Daar staat de beroepsbevolking voor een krimp, door de eenkindpolitiek en de vergrijzing. In 2004 gaan arbeiders jobhoppen: voor een halve euro extra lopen ze naar een andere fabriek. Dit is de eerste generatie die iets te eisen heeft.

De in 2008 ingevoerde Arbeidscontractwet jaagt de lonen in de werkplaats van de wereld met 25 procent omhoog. Toch willen steeds minder plattelandsjongeren een leven lang zeven dagen per week schroefjes in gaatjes draaien. Een zelfmoordgolf bij Foxconn, waar onder meer iPhones worden gemaakt, zet in 2010 het psychisch leed achter Made in China-consumentenelektronica in de schijnwerpers.

Regelmatig verlammen wilde stakingen de maakindustrie, tot bazen gaan investeren in hun personeel. Basale rechten worden normaal. Zoals samenwonen met je gezin in een woning buiten het industrieterrein, in plaats van gescheiden van partner en kroost verplicht bivakkeren in een slaapzaal pal naast de fabriek.

Maar de sociale revolutie heeft grenzen. Sociaal bewogen studenten en advocaten die jonge stakingsleiders bijstaan, lopen op tegen het monopolie van de Communistische Partij op vakbondswerk. De staatsvakbond, de enige toegestane organisatie op de werkvloer, heeft dezelfde prioriteit als de fabrieksbazen: zorgen dat de productie doorgaat.

Nep-Fanta en echte Chanel

Ook consumentenveiligheid lijdt onder de jacht op de laagste kostprijs. De buitenlandse ontevredenheid over ondermaatse kwaliteit van Made in China bereikt een toppunt als in 2007 loodhoudende verf in kinderspeeltjes voor de export wordt aangetroffen. Omdat China zelf ook de nadelen van zwaar vervuilende massaproductie van derderangs elektronica en goedkoop speelgoed inziet, wordt de maakindustrie uitgedund. In plaats daarvan moet er schone, hoogwaardige hightechindustrie komen.

Voetgangers passeren een luxe Prada-winkel in het centrum van Beijing. 

Zorgen onoverzichtelijke ketens van toeleveranciers, gigantische hoeveelheden eindproducten en de druk zo snel en zo goedkoop mogelijk te leveren al voor problemen in de exportindustrie, fabrieken die produceren voor de Chinese consument sjoemelen nog erger. De schade van een slok nep-Fanta – bitter als aspirine door een overdosis kleurstof – is nog te overzien, maar gerommel met babymelk of vaccins heeft dodelijke gevolgen.

Chinezen die het kunnen betalen, schakelen over op buitenlandse merken. Die producten kopen ze in het buitenland – zelfs de kwaliteit van in China producerende buitenlandse fabrieken vertrouwen ze niet. Dat begint in 2009 met babymelk en ontaardt in een parallelhandel van Chinese expats en vakantiegangers, die de schappen van buitenlandse luxe warenhuizen leegkopen om peperdure merktassen en cosmetica thuis door te verkopen.

Buitenlandse fabrikanten zien met lede ogen toe hoe hun intellectueel eigendom weglekt en weer opduikt in de vorm van imitatie. De schaarse mogelijkheden om China via de WTO tot de orde te roepen, worden nauwelijks benut, omdat de handelsorganisatie uitgaat van goede intenties van gelijkgestemden in plaats van dwang.

Een crisis met kansen

Al zeggen Chinese beleidsmakers dat China graag van het buitenland leert maar dingen op zijn eigen manier blijft doen, het westen weet wel beter: China is onherroepelijk op weg naar een markteconomie en politieke vrijheden. Als de WTO dat niet voor elkaar krijgt, dan het internet wel, en anders de Chinese middenklasse of de Olympiade in Beijing in 2008.

2008 wordt inderdaad het omslagpunt, maar in tegengestelde richting. Door de mondiale financiële crisis is de Canton Fair, een reusachtige handelsbeurs voor exportproducten, in het najaar van 2008 uitgestorven. Er gaan zoveel ondernemers failliet, dat veel arbeiders de eerste helft van 2009 in hun dorpen blijven. In hun velden verrijzen betonpalen voor hogesnelheidslijnen. Aan de horizon rukt de stad op met eindeloze nieuwbouwwijken. Urbanisatie wordt de nieuwe groeimotor.

Vooral de publieke sector – staatsbedrijven en overheden – profiteert van het stimuleringspakket waarmee Beijing de economie aan het groeien houdt. De financiële crisis is funest voor de aantrekkingskracht van op westerse leest geschoeide liberalisering, nu Beijing de instabiliteit ervan aan den lijve ondervindt. Daarmee verdwijnt het laatste restje wind uit de zeilen van hervormers: China speelt op veilig en laat de staatssector de kar trekken.

Arbeiders lunchen tijdens de bouw van een nieuw treinstation in Guangzhou.

Het werkt. In 2009 boekt China ruim 8 procent groei, weet het sociale onrust door werkloosheid te vermijden en pakt het zelfs kansen in het buitenland met investeringen in noodlijdende havens en bedrijven. Aan dat huzarenstukje hangt een prijskaartje van 461 miljard euro. Het feest van soepele kredieten eindigt in een kater, in de vorm van overcapaciteit, torenhoge schulden en bubbels. Beijing blijft groei forceren, bijvoorbeeld door in 2010 speculeren op de aandelenmarkt gemakkelijker te maken.

Schaamteloze corruptie en extreme inkomensongelijkheid zijn zo normaal geworden, dat linkse krachten in de communistische partij zich roeren. Volgens de grondwet heeft China een socialistische markteconomie; links eist meer socialisme en minder markt.

Xi’s Nieuwe Tijdperk

De in 2013 gelanceerde Rode Rijst van smartphonemaker Xiaomi is even snel en gelikt als een iPhone, maar kost nog geen 100 euro. China is verliefd op tech van eigen bodem, en topmannen van privébedrijven als Xiaomi, Tencent en Alibaba worden als halfgoden vereerd.

Met beleggingsapps en online-leendiensten op hun smartphones gaan jongeren massaal naar de beurs, tot in de zomer van 2015 de winsten van 120 miljoen beleggers in een beurscrash verdampen. Niet voor het eerst voorspellen westerse commentatoren gretig de totale ineenstorting van China.

Dit is echter geen crisis, maar het begin van ‘het Nieuwe Normaal‘, de herijking van een afkoelende economie. Het wordt een duizelingwekkende achtbaan, met de nieuwe president Xi Jinping aan de knoppen. Vrijwel dagelijks komt er nieuw beleid, maar niet de baanbrekende openingen waar het westen op steeds hogere toon op aandringt.

Arbeiders naaien spijkerbroeken in Xintang in de provincie Guangdong. Deze Chinese stad wordt wel het 'jeanscentrum van de wereld' genoemd.

Xi zegt dat de markt een beslissende rol speelt, en vrijhandel blijft de mantra van het Chinese buitenlandse beleid, maar in China is alle lust tot liberalisering verdrongen door het idee dat de communistische partij alles en iedereen leidt. Ook de economie moet zich voegen naar het Xi Jinping-denken.

Op Xi’s commando slaan staatsbedrijven in 2013 wereldwijd hun vleugels uit met het Belt Road Initiative (BRI). Beijing voorziet het buitenland van infrastructuur, gefinancierd met Chinese leningen en gebouwd door Chinese arbeiders met Chinese machines, en werkt over de grens de overcapaciteit van zijn staal- en betonindustrie weg.

Internationaal baart BRI meer opzien dan Made in China 2025, een robuuste industriepolitiek om wereldwijd dominant te worden in hightech. Bedrijven zoals Huawei worden met staatssteun opgefokt tot nationale kampioenen.

Toch doen veel buitenlanders lacherig over de Chinese innovatiedrift, omdat ze denken dat het starre politieke systeem geen vrije geesten voortbrengt. De autoritaire eenpartijstaat biedt echter andere mogelijkheden tot creativiteit: de Chinese wetenschap en industrie storten zich op kunstmatige intelligentie, surveillancesystemen, dna-toepassingen en andere futuristische techniek ter versterking van de overheidscontrole op de maatschappij.

In de Verenigde Staten barst de frustratie in 2018 uit in een handelsoorlog, waarbij de angst dat Beijing op technologisch gebied de overhand krijgt al snel de boventoon voert. Europa wil er niet in worden meegezogen; het is al heel wat dat deelnemers aan een Nederlandse handelsmissie in 2018 voor het eerst wordt verzocht laptops en telefoons met gevoelige informatie thuis te laten wegens spionagerisico.

Beijing buigt niet voor de Amerikaanse handelsoorlog maar zet de hakken in het zand. Wie niet voor China is, is automatisch tegen, en het is aan buitenlandse bedrijven, regeringen en individuen om het juiste kamp te kiezen.

De Chinese trend om zichzelf te isoleren escaleert door de pandemie, die eind 2019 in China begint. Smekend om levensreddende mondkapjes uit China of bibberend van kou, omdat onderdelen voor nieuwe verwarmingsketels vastzitten in door covid-uitbraken lamgeslagen Chinese havens, dringt het besef pas goed door hoezeer de wereld afhankelijk van China is geworden. Zo wordt globalisering, de gouden formule tijdens China’s WTO-toetreding, vervangen door een ander toverwoord: ontkoppeling. Van Tokio tot Washington wordt nu nagedacht over manieren om van de verwevenheid met China af te komen.

nieuwsbrief