RECONSTRUCTIE

Eerlijke producten? Nederland wil niet voorop lopen

Consumenten willen steeds vaker weten waar producten vandaan komen, of mens en milieu elders ter wereld onder de productie hebben geleden. Maar een SER-advies over de rol van het Nederlandse bedrijfsleven hierin, dat woensdag verschijnt, is sterk afgezwakt. ‘We gaan wachten op Europa, en dat kan nog jaren duren.’

Natuurlijk wil niemand dat Oezbeekse kinderhanden het katoen voor onze T-shirts moeten plukken, en natuurlijk wil niemand dat de omwonenden van een Afrikaanse boorput vervuild water moeten drinken voor de olie die onze auto’s voortdrijft. En natuurlijk willen de bedrijven die die spullen verkopen dat evenmin.

Daar is iedereen het wel over eens. Maar om dat nou in alomvattende wetten en regels vast te leggen?

nieuwsbrief

Woensdag krijgt de Tweede Kamer een advies aangeboden van de Sociaal-Economische Raad (SER) waarin deze ‘ketenverantwoordelijkheid’ concreet had moeten worden gemaakt. Het rapport had zo’n prachtig product van de polder moeten zijn, van de verschillende belanghebbenden die elkaar ergens in het midden hebben gevonden.

Maar al bij voorbaat klinken er andere geluiden, uit monden van mensen die het advies hebben voorbereid. Teleurstellend, zegt de een. Helemaal verkeerd gegaan, zegt de ander. Ze vragen zich zelfs af: is de SER eigenlijk niet achterhaald, voor zo’n onderwerp waarbij veel meer belangen spelen dan alleen die van Nederlandse werkgevers en Nederlandse werknemers, de sleutelspelers uit de polder?

‘We voelen ons gepasseerd’, zegt Maria van der Heijden van MVO Nederland, een groep van tweeduizend bedrijven die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid willen nemen. ‘De tijd van vrijblijvendheid is voorbij. De impact die wij hebben op andere plekken in de wereld is groot. We willen dat mensen een eerlijk loon krijgen, dat de mensenrechten worden gerespecteerd, dat de bodem niet wordt vervuild. We hebben hard aan dit advies gewerkt, maar uiteindelijk wordt er bijna niets met onze inbreng gedaan. De polder is veranderd, maar de SER niet.’

Wat is er gebeurd? Sinds ongeveer de jaren nul van deze eeuw is er steeds meer aandacht voor de herkomst van producten, of het nou mobieltjes zijn of chocola. De effecten van het delven van grondstoffen, van het verbouwen van voedingsmiddelen, het vervoer ervan en de handel erin zijn onderdeel geworden van campagnes en documentaires, die tot een groeiend bewustzijn onder consumenten hebben geleid. Rampen, zoals het instorten van Rana Plaza, een flatgebouw vol textielwerkers in Bangladesh in 2013 (ruim elfhonderd doden) hebben het nog eens extra urgent gemaakt. Sindsdien zijn er in Nederland zogeheten convenanten gesloten om deze ketens in beeld te brengen en de verantwoordelijkheid deels bij de verkoper van het eindproduct te leggen. Maar nu, na zeven jaar, doet toch nog steeds minder dan 2 procent van de bedrijven met die convenanten mee.

Een jongetje aan het werk in een spinnerij in Tangail, Bangladesh. Foto: Getty

Zo bleef dit internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) een tamelijk vrijwillige aangelegenheid. Dus vroeg minister Kaag op 30 april dit jaar om een advies van de SER, over hoe we deze ‘gepaste zorgvuldigheid’, ook wel bekend onder de Engelse term due diligence, konden gaan verplichten – in Europa en anders in Nederland. De vraag was om daarvoor de beste combinatie van ‘bouwstenen’ aan te leveren: voor welke bedrijven moest dit gaan gelden, wie werd er verantwoordelijk, hoe moest het toezicht worden georganiseerd?

Daar had de SER al een adviescommissie voor, de commissie IMVO. Naast vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers en enkele onafhankelijke leden zitten daarin ook adviserende leden met kennis van milieu- en mensenrechtenzaken, afkomstig van organisaties zoals MVO Nederland, het MVO Platform en het nationale contactpunt voor Oeso-richtlijnen, die de internationale aanbevelingen heeft opgesteld. De commissie ging aan het werk, schreef verschillende concepten en leverde vlak voor de zomer een definitief voorstel in van tachtig pagina’s. Iedereen leek het eens.

Het voorstel was ambitieus en gedetailleerd. De commissie suggereerde om, ‘gezien de onzekerheden over het tijdpad en ambitieniveau in Europa’, ook Nederlandse wetgeving in de steigers te zetten. Ook adviseerde de commissie, net als de Oeso, om álle bedrijven groter dan tien werknemers in de wetgeving op te nemen. Dat moest wel ‘proportioneel’ zijn, maar om te beginnen zouden zij via een klachtenmechanisme tot de orde moeten kunnen worden geroepen, als er iets mis zou gaan.

Een containerschip vaart door het Suez-kanaal dat Egypte doorsnijdt. Foto: EPA

Maar toen de commissie een paar weken geleden weer bij elkaar kwam lag er ineens een heel ander advies. Van de tachtig pagina’s waren er twintig overgebleven. Alle gedetailleerde overwegingen en redeneringen waren verdwenen. Het rapport is nu ‘uitsluitend’ bedoeld voor wetgeving in Europa, niet in Nederland. Ook zijn kleine en middelgrote bedrijven buiten risicosectoren uitgezonderd van de wetgeving; wat resteert is vrijwilligheid.

De adviserende leden uit de commissie zijn ontstemd. Tot dusver hebben ze altijd het idee gehad goed gehoord te worden, maar ditmaal is er ‘inhoudelijk vrijwel niets terug te vinden van de vele punten’ die ze hebben ingebracht, zegt een van de leden. ‘Het idee is dat je als commissie een mandaat hebt’, zegt Joseph Wilde-Ramsing, die namens de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen aan meerdere van dit soort adviezen heeft meegewerkt. ‘Kleine afzwakkingen zijn gebruikelijk. Nu bleef er weinig van over.’

Wat er is gebeurd, tussen het laatste concept en dit definitieve advies: de SER heeft de zaak op het hoogste niveau afgehandeld. De besturen van werkgeversorganisaties (zoals VNO-NCW) en vakbonden (FNV en CNV) hebben zich erover gebogen, en die werden het kennelijk over iets heel anders eens.

‘Wij zijn tevreden’, zegt Marhijn Visser van VNO-NCW. ‘Het is een advies dat in de praktijk werkbaar en effectief is voor onze leden. Dat is onze belangrijkste toetssteen.’ Een ambitieuze Nederlandse wet zou ‘onwerkbaar’ zijn geweest, zegt hij. ‘Dan krijg je een lappendeken van beleidsregimes, en geen gelijk speelveld.’ Hij noemt ook de regeldruk. ‘Als je dit voor alle bedrijven doet zou het 4 miljard gaan kosten. Daar moet je ook rekening mee houden.’

Ook de vakbonden zijn tevreden. ‘Het advies is ambitieuzer dan wat Duitsland en Frankrijk aan wetten hebben ingevoerd’, zegt Petra Bolster-Damen, onderhandelaar van de FNV. Opvallend is dat een typisch vakbondsstokpaardje uit het conceptadvies, namelijk de ‘voorwaardenscheppende rechten van vrijheid van vakvereniging en collectieve onderhandelingen’, in de tekst is blijven staan, terwijl een zin daarvoor, over ‘verbeteringen die moeten worden ingebed in de lokale samenleving’ is verdwenen. ‘Dit is een advies dat draagvlak heeft’, zegt Bolster-Damen. Over specifieke verschillen met de concepttekst weet ze niets, omdat ze pas in de zomer bij de commissie is gekomen.

‘Het belangrijkste is dat er een advies ligt’, zegt voorzitter Piet Fortuin van CNV. ‘Dat is beter dan geen advies of een verdeeld advies.’ Volgens hem is het SER-proces een soort trechter, waarbij er aan de ene kant van alles in gaat, en alle stakeholders mee mogen praten, maar aan de achterkant, aan de SER-tafel, de werkgevers en werknemers de knopen moeten doorhakken. ‘Natuurlijk had ik het best een tandje scherper gewild. Maar je moet concessies doen om tot een gedragen advies te komen.’

SER-voorzitter Mariëtte Hamer vindt niet dat de adviserende leden zijn gepasseerd. ‘De SER wilde graag een kort en bondig advies geven, daarom is besloten een advies op hoofdlijnen voor de minister te maken. De langere achterbanversie lag aan de basis van het advies dat er nu ligt. Zo’n versie wordt altijd voorgelegd aan de achterbannen van werkgevers- en werknemersorganisaties. Ik vind het alleen maar goed als daar aandachtspunten uit naar voren komen waar we het met elkaar over kunnen hebben. Dat is een gebruikelijke procedure.’

Achterbannen dus – zonder hun instemming gaan de voorstellen ‘niet vliegen’, zoals Visser van VNO-NCW zegt. Dat betekent dat er concessies moeten worden gedaan. ‘We maakten ons best wel zorgen over wat er verwacht werd van het MKB’, zegt Anne Griffioen van Evofenedex, de club van transport- en handelsbedrijven. Voor de zomer zetten ze een denktank op, die belangrijke input heeft geleverd aan VNO-NCW, zegt ze. ‘Veel van onze leden zijn MKB-bedrijven, en die krijgen nu meer tijd om erin te groeien. Ook maakten wij ons grote zorgen dat Nederland het voortouw zou moeten nemen. In de eindversie van het advies komt de Europese focus veel beter naar voren. Europa wordt nu consequent in het hele stuk genoemd.’

En dus stond ook in de eerste drie zinnen van het persbericht dat de SER rond het advies uitbracht drie keer het woord ‘Europees’. Tot verdriet van Van der Heijden: ‘Zo gaan we wachten op Europa, en dat kan nog jaren duren. Je zou verwachten dat we als Nederland vooroplopen, maar we worden achterblijvers.’

nieuwsbrief