Maand na maand heeft ze ’s avonds laat in haar krappe stapelbed de namen horen afroepen van de mensen die zouden worden gedeporteerd, zestien keer stond ze niet op de lijst maar op woensdag 13 september 1944 kan ook de 12-jarige Virry de Vries Robles niet langer aan het noodlot ontsnappen en moet ze op transport naar het oosten. De trein die de ochtend ervoor in Kamp Westerbork is aangekomen is de 93ste. Bestemming: Bergen-Belsen. Die ochtend zit ze naast haar moeder in de volgepakte wagon, haar koffertje gepakt, babybroer Eric in de reiswieg, maar kort voordat de deuren worden vergrendeld grijpt kampcommandant Albert Gemmeker in. Het lijkt hem beter om te wachten op de vader van Virry, die huisarts is en op verzoek van de Duitsers tijdelijk naar Amsterdam is teruggekeerd. Dan kan het gezin in zijn geheel op transport.
Vier dagen later breekt de spoorwegstaking uit. Er zal nooit meer een trein uit Westerbork vertrekken. Daarom noemt Virry de Vries Robles, inmiddels 87 jaar, zichzelf ‘een gelukskind’, ondanks het zware leven dat daarna kwam en de oorlog die ze nooit helemaal achter zich heeft kunnen laten. ‘Wat die kampcommandant heeft bezield, is me een raadsel maar dat raadselachtige besluit heeft mij het leven gered. De mensen uit die trein zijn bijna allemaal omgekomen.’
Veel bewoners zijn er in Westerbork niet meer over als Virry die woensdag onverwachts weer in de barakken terugkeert. In twee jaar tijd zijn via het doorgangskamp op de Drentse hei 107 duizend Joden gedeporteerd, waarmee de nazikopstukken ‘het Jodenvraagstuk’ in Nederland wel zo ongeveer als opgelost beschouwen. Enkele honderden Joden zijn aan deportatie ontkomen, af en toe druppelen in het kamp nog wat nieuwe gevangenen binnen, opgepakt op hun onderduikadres. De kampschool is gesloten, er zijn te weinig kinderen. En ook geen leraren meer. Virry vult haar dagen vooral door op haar broertje te passen, haar moeder werkt in de keuken.