De moeder van Theo Snijders zit in haar stoel, repareert lappen stof voor de textielfabriek, terwijl ze zachtjes huilt. Dat is één van Theo’s (79) eerste herinneringen, vertelt hij in zijn woning in Tilburg. Hij is dan 3 jaar oud en begrijpt niet wat hij ziet. ‘Maandenlang huilde ze. Om het vertrek van mijn vader, snap ik nu. Hij was in 1943 door de Duitsers naar Oostenrijk gestuurd. Zij bleef achter, met mij en mijn zusje van acht dagen oud.
‘Mijn vader werkte voor de post. Hij was ’s middags altijd thuis, dan was het gezellig. Vanwege de zwangerschap van mijn moeder was hij door een dokter, die banden had met het verzet, afgekeurd voor de Arbeitseinsatz. Maar toen die dokter werd opgepakt, moest mijn vader zich alsnog melden. Hij werd tien dagen opgesloten in Den Bosch en daarna naar Kamp Amersfoort gestuurd omdat hij niet voor de Duitsers had gewerkt.
‘In Amersfoort zag hij mannen die tot hun nek werden ingegraven, waarna hun hoofd door de kampleiding als toilet werd gebruikt. Of mannen die naakt langs rozenstruiken met doornen moesten klauteren. Het maakte veel indruk, want hij heeft het er tot zijn dood over gehad. Ik weet niet precies hoe mijn opa het voor elkaar kreeg, maar dankzij hem werd mijn vader naar Linz in Oostenrijk gestuurd om telefoonmasten te repareren, wat niet zo gevaarlijk was.’