Gerrit van ’t Hul staat tot zijn knieën in het water. Voor de 12-jarige ligt het wrak van een verkenningsvliegtuig. Gerrit heeft vanaf de dijk bij Kampen een half uur met zijn vriendjes door het water moeten waden om hier te komen.
Het is lente 1945, Flevoland bestaat nog niet en Kampen ligt nog aan het IJsselmeer. De Hanzestad is in april bevrijd. Het zoontje van de juwelier is al bij het mysterieuze wrak geweest. Hij had ringetjes gemaakt van de strookjes aluminium die hij had gevonden. Het had Gerrit nieuwsgierig gemaakt.
Tussen de stukken ijzer en hout ziet hij iets dat hij niet meteen kan plaatsen. Iets vies, vlezigs, grijs, groens. Het was ‘iets menselijk’, herinnert Van ’t Hul (86) zich nu nog.
Het wrak ligt er dan al een half jaar. In afwachting van de bevrijding zagen de Kampenaren Britse, Amerikaanse en Canadese toestellen overrazen om Duitsland te bombarderen en de Tweede Wereldoorlog te beëindigen. Zo’n kleine tweehonderd vliegtuigen stortten neer in het IJsselmeer. Zo ook in de nacht van 27 november 1944. De piloot overleefde het, maar zijn navigator Alfred Kitchen stierf. Het zijn diens lichaamsdelen die Gerrit ziet liggen.
Van ’t Hul heeft er nooit van wakker gelegen – ‘je zag in de oorlog wel meer nare dingen’. Maar de crash tekende wel het leven van anderen, vooral dat van Adrian Kitchen (75), Alfreds zoon die een maand na de dood van zijn vader in Engeland ter wereld zou komen.