‘Dag meneer.’
Het zijn de eerste woorden die de 15-jarige Lammie Drenth tegen de vreemde jongen in de keuken zegt. Ze is een ‘lief meisje’, zegt ze nu 78 jaar later over zichzelf. Met alles tevreden. Of haar moeder een dure jurk voor haar koopt of een heel goedkope – Lammie vindt alles goed.
De vreemde jongen is de 21-jarige Bennie. Hij is Joods, ziet Lammie nadat hij een paar dagen bij hen thuis is. Bennie bidt in de gang, wel drie keer per dag. Als ze ‘Dag meneer’ zegt, weet Lammie nog niet dat ze drie jaar met de nieuwe onderduiker in één huis zal wonen.
Bennie is in 1942 de vijfde onderduiker in het huis in Stadskanaal op het arme platteland van Groningen. De onderduikers leven in de voorkamer. ’s Avonds komen ze bij het gezin in de keuken. Lammie vindt het gezellig. De vrouwen wassen groenten, de mannen kaarten. Daar begint het misschien wel tussen haar en Bennie, denkt ze nu. ‘Ik tikte hem altijd aan als hij een verkeerde kaart opgooide.’
De 93-jarige Lammie is niet groter dan zo’n anderhalve meter, loopt gebogen achter een rollator, veegt soms haar traanogen en lopende mond af en haalt weleens data door elkaar. Maar ze lacht als ze vertelt over Bennie en ze ziet hem zo weer voor zich. Ze straalt als ze de wandeling beschrijft, midden in een oorlogsnacht, omdat hij niet naar buiten mocht en ze er samen ‘ook wel eens uit wilden’. Ze vertelt over het condoom dat in 1944 knapte, hoe ze zwanger raakte en nog in de oorlog van haar Joodse onderduiker moest gaan bevallen. En ze vertelt dat ze zo hoopte dat hun kindje op Bennie zou lijken.