Gideon: ‘Het is triest om mijn vaders frustraties te lezen. Hij is statenloos en zijn vrouw heeft hem verlaten. In de niet-verstuurde brieven gaat hij heel ver in het verwoorden van zijn gevoelens. Ik denk dat niemand ze ooit heeft gelezen, ook mijn moeder niet. Als je schrijft over zelfdoding, moet je echt heel diep hebben gezeten.’
Maar niet lang daarna wordt de toon in de brieven strijdlustiger. In Lissabon had Paul zich al aangemeld bij het Nederlandse leger, omdat hij Europa wil helpen ‘bevrijden van die beesten’. Hij wil wraak. ‘Hoe vaak hebben wij er van gesproken, dat wij zoo gaarne een paar duizend van die grote bommen wilden laten neerdonderen op Hitlers hoofd, hij krijgt het nog. Wie kan vuriger de vernietiging van die rot moffen wenschen dan wij. Weet je, ik kom mij er soms gek voor, wat voor wraakzuchtige gedachten de mensch heeft.’
Ook privé krabbelt hij op. ‘Ik zal er overheen komen, en trachten ook zonder haar (Regina, red.) door het leven te gaan. Het zal moeilijk voor mij zijn, maar waarom zal ik die moeilijkheden niet kunnen overwinnen. Had ik vroeger niet ook moeilijkheden? Het hele leven bestaat er uit.’
Als Paul eindelijk vrijkomt uit het vluchtelingenkamp, woont hij een paar maanden in Havana. Daar ontmoet hij Giselda Blanco, een Cubaanse met wie hij een korte relatie heeft. Gideon: ‘Ineens ontbrandt de liefde. Ik denk dat dit drie heel gelukkige maanden zijn geweest, zeker als je kijkt naar de brieven die Giselda stuurt als ze uit elkaar zijn.’
‘Ik houd elke keer meer van je en leef in de illusie je snel weer te zien, ook al zou het nog maar één keer meer zijn voordat ik sterf, en ik lijd zoveel, ik ben zo jong! Maar goed, neem het me niet kwalijk; je weet dat ik heel sentimenteel ben, ik ben een domkop. Ik ben heel trots op je mijn Paul.’