Het meest opmerkelijke is wel dat Dolly Over de Linden-Loots het allemaal zo rustig zit te vertellen. Bij haar levensverhaal verwacht je woede, verdriet, verwardheid op zijn minst. Maar de Enkhuizense straalt een en al nuchterheid uit. En dankbaarheid. Voor haar familie. En haar kinderen. ‘Die hou ik wél dicht bij me, heel erg.’
Pas als ze dat zegt, krijgt ze tranen in haar ogen. Die ze meteen weer uit wil wissen. ‘Sorry, sorry’, zegt ze. Alsof ze ook maar iets heeft om zich voor te generen. Lang deed het haar eigenlijk helemaal niks, zegt ze in haar huisje onderaan een dijk in Enkhuizen. Dat haar biologische ouders uit Amsterdam haar ‘niet meer hoefden’ raakte haar niet. Dat ze haar na de bevrijding achterlieten in Enkhuizen, dat wist ze, maar ze hoefde er verder niks mee.
‘Ik heb het altijd zo ver mogelijk weggeduwd’, zegt ze met een Westfriese tongval. ‘En dat lukte want ik ben hier in zo’n warm nest opgegroeid. Ik heb het zó goed gehad. Het grote besef kwam pas toen ik zelf kinderen kreeg. Dan denk je: hoe kunnen ouders dat doen? Ik zou me doodvechten voor ze.’
Ruim acht maanden was ze toen ze aankwam in Enkhuizen, op 16 maart 1945. ‘De dag van mijn wedergeboorte’, lacht ze. Een dag eerder was ze in Amsterdam op een boot met de naam Anjo gezet, samen met nog 97 ondervoede baby’s. Het is een van de vele hongertransporten die in deze winter georganiseerd worden, door onder meer het Rode Kruis en kerken. Het schip zou naar het Friese Lemmer gaan, waarna de kinderen in het Noorden opgevangen zouden worden. Maar door de dichte mist besloot de schipper Enkhuizen binnen te varen. Eén kind was toen al overleden.