Moet u lezen
Deze kok werd ondanks haar eetstoornis toch kookboekenschrijver
Een kluwen lichamelijke en psychische dwarsliggers veroorzaakte boulimia bij Vanja van der Leeden. Extra vervelend aangezien ze kok en schrijver van kookboeken is. Noem het gerust een taboe om daarover te praten in culinaire kringen. Maar er is ook een goede kant aan deze medaille.
Het zou de titel worden van mijn boek over eetverslaving: bakken en braken. Hoe je als culinair schrijver en boulimiepatiënt overleeft door de kat op het spek te binden. En dan alles opeten: het spek, de kat. Om vervolgens door de knieën te zijgen boven de wc-pot.
Vanwege mijn beroep voelt het als een taboe om te spreken over mijn eetstoornis. Dat drong tot me door toen ik in het radioprogramma Mangiare! zat, een eet-praatprogramma waarin we smakkend een cake van Nigella Lawson analyseerden. In het kielzog daarvan werd de term guilty pleasure gemangeld, want waarom zou je je schuldig voelen wanneer je iets lekkers en hoogcalorisch eet, vroegen de makers van het programma zich samen met Lawson af. Het gesprek kabbelde voort. We hadden het over haar nieuwe boek en over mijn nieuwe satéboek Indostok. Ik besloot niks over mijn eetproblemen te zeggen. Niet de juiste plek, niet het juiste moment. Maar mijn gedachten bleven hangen bij die schuldvraag. Al sinds mijn adolescentie voel ik me schuldig over eten.
Kookboekenschrijver Lawson omschrijft haar relatie met eten treffend in haar nieuwste boek Cook, Eat, Repeat: ‘Voedsel is een bron van vreugde voor me (...) het geeft me troost, inspiratie, betekenis en schoonheid, maar het voedt me ook, en geeft structuur.’ Voor mij was het eerder cook, eat, barf, repeat: koken, eten, overgeven en nóg een keer. En voeg daaraan toe: zelfkwelling en ontwrichting, niks inspiratie en structuur.
Drakendrek
Waarom is mijn relatie met eten complex en niet frivool en lustig? Dat is een lang verhaal, een verhaal van voedselallergieën, eczeem en verstopte darmen. Over jarenlang zoeken naar oorzaken en oplossingen. Over bebaarde mannen die kraaltjes in mijn onderbroek legden (goddank hield mijn moeder een oogje in het zeil) tot het drinken van Chinese drakendrek, een aftreksel van obscure kruiden. Maar het is ook het verhaal van een lamleggend perfectionisme en een laag zelfbeeld. Ik zou mijn Indische achtergrond erbij kunnen slepen. ‘Het collectieve minderwaardigheidscomplex van Indische mensen’, krast mijn oma vanaf een wolk. En dan zou ik ook nog mijn existentiële getob moeten vermelden, zoals ‘waarom ben ik hier?’ en ‘heeft mijn leven wel zin?’. Kortom, een kluwen van psychische en lichamelijke problemen.
Vanwege dat eczeem, mijn eeuwig verstopte darmen en mijn neerslachtigheid besloot ik rond mijn 27ste volledig voor gezond te gaan. Toegegeven, er kwam ook ijdelheid bij kijken, want dik worden was mijn grootste nachtmerrie. Stel je voor dat ik niet perfect zou zijn. Als puber al had ik een waarschuwend briefje in mijn kast hangen met de tekst ‘Vanja heeft dikke benen, Vanja heeft dikke billen, Vanja heeft een dikke buik’. Niet dat daar sprake van was, toch walgde ik van mijn (fantoom)vet. Het was dus mooi meegenomen als ik tijdens die Grote Gezonde Sprongen Voorwaarts meteen ook wat dunner zou worden. Ik werd een fanatiek sporter, deed boodschappen bij sektarische biowinkels en kon uren delibereren over dit oergraan of die kiemgroenten. Al snel kwam fabrieksvoedsel er niet meer in, ik maakte zelf bouillon en suikervrije sambal. Bij vrienden eten werd lastig, de lasagne van Olga met varkensgehakt en room – daarvan kon ik bij voorbaat al in paniek raken. Mijn moeder probeerde er nog wel rekening mee te houden. ‘O, juist géén witte rijst?’
Al sinds mijn kindertijd is de hamvraag: wat eten we? Ik heb daar geen verklaring voor, dus ik wijt het maar aan een soort oerdrift. Ik maakte als kind al kookboekjes en was in alles rondom eten geïnteresseerd. Het lag dus voor de hand er mijn beroep van te maken, maar ik pikte het destijds niet op. Ik wilde wel iets creatiefs doen, maar was ervan overtuigd dat de school voor journalistiek me zou afwijzen. En dat bezoek aan de kunstacademie was zó eng dat ik uiteindelijk een veilige, saaie talenstudie koos. Magere jaren met grauwe kantoorbanen volgden: van de Italiaanse Kamer van Koophandel tot de Londense Citibank, van persoonlijk medewerker in het Haagse parlement tot manusje-van-alles bij Shell.
Prullenbak
Intussen kwam in mijn maniakaal gezonde eetregime steeds vaker de klad. Tegen je natuur in beheerst zijn, hou je niet vol. Dan ging ik na een avondje uit thuis koken. In het begin had het nog iets onschuldigs. Ik kon hooguit losgaan met venkel en appelstroop in mijn verantwoorde huishouden. Of ik bakte een pseudogezonde havermoutcake. Eerst at ik twee plakjes, maar dat werd al snel een halve cake. Bij driekwart was ik inmiddels zo kwaad op mezelf dat ik de rest in de prullenbak gooide. Om de cake er dan toch weer uit te vissen en alsnog op te eten. Toen ik eens een aflevering van Sex and the City zag waarin Miranda een taart bakte, die vervolgens grotendeels opat, weggooide en weer uit de prullenbak viste om door te eten, om er tot slot een schoonmaakmiddel overheen te gieten uit zelfbescherming, zag ik dat als een fijne, praktische tip.
Rond mijn 30ste werd het gedrag erger. Zo voelde ik me meer en meer alleen in gezelschap. Vrienden werden figuranten in een stomme film en in mij woedde een tornado. Die maakte dat ik als een bezetene naar de avondwinkel fietste om verboden vruchten in te slaan: koekjes, brood, wijn, kaas. Om vervolgens alles met grote halen in mijn hol te slepen. Op zo’n moment was er stilte: geen lijden, geen zorgen, alleen een oneindige tunnel vol eten. Wanneer het precies was, weet ik niet meer, maar een heel pak Twix Icecream na een bord warmgerookte zalm met zongedroogde tomaatjes, een halfje bruin van de avondwinkel en een bak pistachenootjes werd de druppel. Voor één keer een vinger in mijn keel.
Voor ik er erg in had, was braken een gewoonte, terwijl ik wist dat het slecht voor je slokdarm is. Dat braken je tandglazuur aantast. Dat ik met elke eetbui een neerwaartse zwieper op de psychische spiraal maakte.
Kookboekenidylle
Om te ontsnappen, vluchtte ik in mijn kookboekenidylle. Thuis lagen de boeken in torentjes opgetast. Mijn droom was ooit zelf een kookboek te maken. Koken, schrijven en dan ook nog fotograferen. Een droombaan. Maar dat dromen leidde meestal tot de zoveelste bingepartij.
Ik schreef inmiddels onbeduidende stukjes voor een culinaire website. Ik maakte uitstapjes: van een Westlandse cressenboer tot de slowfoodbeurs in Turijn. Daar liep ik dan als dr. Jekyll culinair te doen. Olijfolie gorgelen, verse witte truffel kopen, parmahamcolleges bijwonen. Eenmaal thuis gaf mr. Hyde zich over aan verdoofd overeten.
Door die website kwam ik wel in contact met een uitgever. Dat kookboek ging er nog van komen ook: een wintersportkookboek dat ik samen met mijn snowboardmattie en beste vriendin schreef. Zonder enige ervaring kookten we een heel kookboek in een slecht uitgerust skioordkeukentje waar de helft van het keukengerei miste. Het boek werd prima ontvangen, maar eerder verramsjt dan me lief was. De doorbraak waar ik op hoopte, bleef uit.
Ik bleef wel schrijven en besloot in een horecakeuken te gaan werken. Ondanks de eetellende wilde ik koste wat kost koken om beter te worden in wat ik deed – om bestaansrecht te hebben. Ik begon in een lunchroom. Omeletten en pannekoeken bakte ik met twee vingers in de neus. Met een opgeblazen hoofd stond ik dan ontbijt te serveren aan stelletjes op dubbeldate, liedjes van Jack Johnson op de achtergrond. Het contrast met mijn zwartgallige schransavond ervoor kon niet groter zijn.
Snaaien
Later werden het ‘echte’ restaurants. Hier leerde ik koken tegen de klok. Voor snaaien en snoepen was geen tijd, voor piekeren al helemaal niet. Bearnaise tikken, Italiaans schuim kloppen, als een razende roeland een ruitpatroon op een vis grillen. Ik vond het doodeng en heerlijk tegelijk. Het vergde al mijn aandacht.
De therapie die ik volgde hielp niet, in ieder geval niet die van het bureau waar je uitkomt als je ‘boulimia nervosa’ googlet. Deze therapie was symptoombestrijding, terwijl ik ook met existentiële vraagstukken zat. In zijn boek Overwin je verslaving schrijft de Indiase spirituele-bestsellerauteur Deepak Chopra: ‘Ik zie verslaafden liever niet als zwakkelingen of misdadigers, maar als mensen die op een zelfdestructieve, maar volstrekt begrijpelijke manier reageren op het spirituele vacuüm in onze materiële overvloed.’ Waarmee hij precies verwoordt wat ik destijds niet onder woorden kon brengen. Als je creatief bent en daar geen of niet genoeg uiting aan geeft, lijdt je ziel. Dat klinkt misschien dramatisch, maar zo voelt het nu eenmaal voor gevoelige types als ik. Helaas zat Chopra niet op mijn afdeling en zat ik als dertiger in een clubje met 16-jarigen mijn eetgedrag bij te houden in een schriftje.
‘Probeer eens vast te leggen wanneer je die drang krijgt en er dan iets aan te doen’, was het advies. Terwijl je helemaal geen zin hebt om er iets aan te doen op zo’n moment. Je wilt schrokken in een nevel.
Braaf deed ik toch een poging. ‘Ik eet pistachenootjes. Ik voel me er romig en nootachtig bij.’ Dat was niet de bedoeling, volgens de therapeuten. Eten moest juist op een meer afstandelijke manier worden waargenomen. Op een associatieve manier word je er te veel in meegenomen.
Laat dat nu precies zijn wat je als eetschrijver moet doen; op een dusdanig associatieve manier schrijven dat je de lezer de pan in sleurt. Je wil de gebakken aardappels kunnen ruiken, de aardende voldoening van boterige pommes Anna proeven. Dat is precies wat me zo aansprak in deze tak van schrijven. Omdat ik het rook als ik schreef, omdat ik de boter al over mijn tong voelde gaan door me die te verbeelden en vervolgens die boter ook echt ging pakken. Misschien duurde het daarom jaren voordat ik uit mijn crisis klom. Ik bleef het voeden. Door over eten te schrijven, verloor ik mezelf iedere keer in eetbuien. De prijs voor het schrijven van stukjes was hoog.
Sisyfusarbeid
Eten was mijn houvast en een monster ineen. Hoe kon ik hieruit komen zonder mijn grote liefde op te geven? Inmiddels waren mijn vader en stiefvader kort na elkaar en na een heftig ziekbed overleden. Het verlies zorgde ervoor dat ik in actie kwam. Het was nu of nooit. Zonder uitgestippeld plan verhuisde ik van mijn eenpersoonsappartement in Den Haag naar Amsterdam, waar het op culinair gebied allemaal gebeurde. Ik ging in het achterhuis bij vrienden wonen. Ik stond mezelf niet toe alleen te zijn en werkte zowel overdag als ’s avonds in restaurants. Daar moet je leveren: uien snijden, vis bakken, deeg draaien. Koken werd een vorm van sisyfusarbeid. Door het repetitieve van hakken en snijden suste ik mijn overgekookte hoofd. Koken bracht me tot bedaren.
Eerst wilde ik vooral orders opvolgen. Ik had het nodig om simpelweg te koken en onderwijl platte keukengrappen te maken. Later kreeg ik het vertrouwen zelf menu’s samen te stellen. Het directe resultaat ervan zien hielp me. Tevreden mensen die naar de keuken kwamen om een compliment te geven. Mijn eten in hun gelukkige buik! Ik had bevestiging nodig en ik kreeg het. Keer op keer.
Door mijn werk in goede restaurants liep ik de juiste mensen tegen het lijf en toen ging het balletje rollen. Ik ging weer schrijven. Als ghostwriter voor chefs, als receptontwikkelaar. Ik werd foodstylist en maakte een aantal boeken in opdracht. Toen ik de kans kreeg zelf een boek te maken over de Indische keuken, werd ik dan toch tegen de klippen op kookboekenschrijver. Mijn boek Indorock belandde niet in de ramsj, integendeel: ik won er in 2019 het Gouden Kookboek mee. Inmiddels ben ik bezig met boek drie, waarin ik laat zien hoe ik van mijn ziekelijke eetrelatie een prettig gestoorde heb gemaakt. Kookboeken maken als therapie, waarom niet?
Nigella Lawson verklaarde de term guilty pleasure dood en ik begrijp natuurlijk waarom. Omdat we onszelf dingen moeten gunnen. Omdat het leven geen zin heeft, dat besef moeilijk is, en je dus maar beter kunt genieten. Ik kan met veel vreugde melden dat het mij nu wel lukt. Ik geniet van mijn vette jaren.
Natuurlijk schrok ik nog weleens gestresst een pak koekjes naar binnen. Ik eet redelijk gezond, maar ik ben minder dogmatisch. Het destructieve monster is in ruste. Soms hoor ik hem nog wel grommen – over mijn middelmatigheid. En dan haat ik mezelf omdat ik nog altijd dat ego met zijn grote bek aan het woord laat. Op zulke momenten kan ik het beste maar gaan koken.
Dit is de geredigeerde en verkorte versie van een essay uit de bundel In de keuken: essays over eten en het leven, die 10 december verschijnt bij Das Mag, € 19,99.
Credits fotografie
Visagie : Iljitsj Oppatja