ColumnPeter de Waard
Suriname bleef meer uitgeven dan binnenkwam, geen Latijns-Amerikaans land kan zich dat permitteren
De leiders van de VS, Nederland en Suriname mogen een vraag aan God stellen. President Trump vraagt God: ‘Wanneer gaat het weer goed met de Amerikaanse economie?’ God zegt: ‘Over vijf jaar.’ Trump barst in huilen uit: ‘Maar dat maak ik niet meer mee.’
Premier Rutte vraagt daarop: ‘En wanneer gaat het goed met de Nederlandse economie?’ God zegt: ‘Hopelijk over tien jaar.’ Ook Rutte begint te snikken: ‘Dan ben ik geen premier meer.’ En dan mag president Santokhi dezelfde vraag stellen. Nu barst God in huilen uit. ‘Dat maak ik zelfs niet meer mee.’
Drie maanden nadat de voormalige politiecommissaris Chan Santokhi president van Suriname werd als opvolger van Desi Bouterse is het land bankroet. Vorige week moest hij toegeven dat Suriname de rente van 26 miljoen over een lening van 550 miljoen Amerikaanse dollar niet kan betalen.
Deze lening werd in 2016 verstrekt door een syndicaat onder leiding van het Opperheimer-investeringsfonds tegen 9,25 procent rente in de verwachting dat Suriname met zijn bodemschatten een riante toekomst had. Even waande het land zich een nieuw Koeweit door enorme olievondsten voor de kust, maar vlak daarna zakte de olieprijs in en stopten olieconcerns met de exploitatie van nieuwe velden.
De regering rest niet anders dan overleg te voeren met Oppenheimer over een schuldherstructurering of de hulp in te roepen van het IMF en de Wereldbank. Beide opties zijn niet erg aantrekkelijk. Bij een schuldherstructurering zal het land een paria worden op de financiële markten. Indien een beroep wordt gedaan door IMF en Wereldbank wordt het land onder curatele gesteld en zullen bezuinigingen worden afgedwongen met het risico op politieke onrust.
Intussen keldert de waarde van de nationale munt, de Surinaamse dollar. In 2016 bij het afsluiten van de lening moesten nog drie Surinaamse dollar voor een Amerikaanse worden betaald. Nu is dat 15 Surinaamse dollar. Als dit doorzet, is Suriname toe aan een nieuwe geldsanering. In 2004 werd de toenmalige Surinaamse gulden ingewisseld voor de Surinaamse dollar, waarbij meteen drie nullen werden geschrapt. Of voor 1.000 Surinaamse gulden kreeg iedereen 1 nieuwe Surinaamse dollar terug. ‘Een nieuwe munt, een nieuwe kans’, riep toenmalig president Venetiaan.
Suriname bleef echter meer uitgeven dan er binnenkwam. Dat kan een westers land als Nederland zich permitteren, maar geen Latijns-Amerikaans land. Die moet meteen spitsroeden lopen bij de kredietbeoordelaars. De oplossing voor Suriname zou zijn zich weer door Den Haag te laten koloniseren, zodat het van de Nederlandse triple A-status gebruik kan maken en een half procent toe krijgt op leningen.
En anders moet de Surinaamse dollar maar vervangen worden door de peso waarbij opnieuw enkele nulletjes worden geschrapt.
Met een peso weet iedere debiteur wat voor land het is.