Poldermodel is niet een zaak van sociale partners alleen
Dat het wetsvoorstel over werken op zondag de onderhandelingsvrijheid van sociale partners zou beknotten, is onzin. Beoogd wordt juist het overleg te stimuleren....
HET poldermodel heeft Nederland veel goeds gebracht. Het Akkoord van Wassenaar uit 1982 vormde het begin van de transformatie van de Nederlandse passieve verzorgingsstaat naar een actieve en moderne sociale rechtsstaat. De maatregelen die sindsdien door overheid en sociale partners zijn genomen, hebben verder bijgedragen aan hetgeen in het buitenland bekend is geworden als the Dutch Miracle.
Waar vergelijkbare landen zich geconfronteerd zagen met hoge werkloosheid, beperkte economische groei en een rigide arbeidsmarkt, was in Nederland sprake van een sterke stijging van de werkgelegenheid die samenging met modernisering van de sociale zekerheid, onder andere door het schrappen van traditionele kostwinnersbepalingen en het invoeren van nieuwe regelingen zoals de Wet flexibiliteit en zekerheid. Sociale bescherming en werkgelegenheid gingen hand in hand.
Kern van het Akkoord van Wassenaar was arbeidstijdverkorting in ruil voor loonmatiging én het stimuleren van maatwerk door onderling overleg tussen werkgevers en werknemers te bevorderen. Dat is voor een belangrijk deel gelukt. Maar daarmee is geenszins gezegd dat succesvol sociaal-economisch beleid een kwestie van de sociale partners alleen is, zoals VNO-NCW voorzitter Hans Schraven onlangs (Forum, 20 juli) suggereerde.
Hij verwijt Kamerleden die met initiatiefwetten komen dat ze sociale partners alle speelruimte voor het maken van afspraken willen ontnemen. Het voorstel voor aanpassing van de arbeidstijdenwet dat ik samen met Leen van Dijke van de ChristenUnie heb ingediend, moet het daarbij in het bijzonder ontgelden. Dit voorstel maakt het onder meer mogelijk werken op zondag te weigeren.
Ook in het poldermodel heeft de politiek een eigen verantwoordelijkheid. Ondanks vele successen zijn sociale partners er lang niet in alle opzichten in geslaagd om het beleid te moderniseren. Zij schieten bijvoorbeeld tekort in beleid om de combinatie van betaald werk en zorgtaken beter mogelijk te maken. Weliswaar is mede dankzij het Akkoord van Wassenaar deeltijdarbeid sterk toegenomen, maar op veel andere terreinen, zoals uitbreiding van kinderopvang en verlofmogelijkheden zijn de sociale partners er niet in geslaagd oplossingen te vinden.
Zo kent slechts 5 procent van de CAO's een vorm van betaald ouderschapsverlof. Uit onderzoek blijkt keer op keer dat juist betaling, met name voor mannen, van groot belang is om dit verlof op te nemen. Slechts 20 procent van de CAO's kent een bepaling over loopbaanonderbreking. Het is dan ook te verwachten dat de Wet arbeid en zorg die de regering onlangs bij de Kamer heeft ingediend, op brede steun mag rekenen. Bijna alle politieke partijen zien in dat de sociale wetgeving op dit punt moet worden gemoderniseerd en dat men niet langer kan wachten op de sociale partners.
Gelukkig beperkt het maken van wetten zich in Nederland niet tot de regering. De mogelijkheid zelf een wetsontwerp in te dienen is één van de belangrijkste instrumenten die Kamerleden hebben. Schraven slaat door waar hij stelt dat initiatiefwetten het overleg tussen sociale partners zouden belemmeren. De initiatiefwet over arbeidstijden sluit dat overleg geenszins uit. Sterker nog, het voorstel bedoelt het overleg te stimuleren door de arbeidstijden niet eenzijdig door de werkgever te laten bepalen, maar ook de werknemer daarbij een rol toe te kennen.
De uitbreiding van zeggenschap van werknemers spitst zich in het voorstel toe op twee punten. Het vraagt van de werkgever bij de vaststelling van de werktijden zoveel mogelijk rekening te houden met persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zorgtaken en maatschappelijke verantwoordelijkheden.
Het voorstel gaat daarnaast specifiek in op zondagsarbeid. Het schrijft voor dat de werknemer niet gedwongen kan worden op zondag te werken. Vanzelfsprekend geldt dit recht niet als werken op zondag onvermijdelijk is, zoals in de gezondheidszorg. Bij de invulling van de norm die in de wet wordt vastgelegd, spelen sociale partners een grote rol.
Het doel van deze initiatiefwet is dan ook niet om een stap terug te zetten in ontwikkelingen die Paars heeft gestimuleerd. Ik zal de laatste zijn om de positieve ontwikkelingen zoals de toegenomen arbeidsparticipatie en de diversiteit binnen de arbeid, ter discussie te stellen. Maar ik zie wel een probleem waar de eisen die aan werknemers worden gesteld, andere maatschappelijke verantwoordelijkheden in de weg staan.
Er bestaat vooralsnog geen goed evenwicht tussen de eisen die enerzijds de economie en anderzijds de samenleving aan flexibilisering stellen. Dat geldt te meer waar werknemers weinig zeggenschap hebben over hun arbeidstijden, en flexibi+isering van werktijden eenzijdig vanuit het bedrijfsbelang wordt geformuleerd.
In een tijd waarin arbeidsverhoudingen in toenemende mate op maat gemaakt en geregeld worden en de werknemer op het niveau van het individu rechtsbescherming ontvangt, is het logisch die bescherming uit te breiden tot het recht op individuele zeggenschap over arbeids- en rusttijden. Dat sluit aan bij de huidige ontwikkeling waarin keuzevrijheid van individuen en individualisering van arbeidsverhoudingen centraal staan, zoals onder andere blijkt uit het toenemend aantal zogenoemde cafetaria- en casco-CAO's.
Met andere woorden: het wetsvoorstel bedoelt niet om nieuwe ge- en verboden te stellen en voor iedereen dwingend hetzelfde ritme op te leggen. Het wil wel bevorderen dat meer rekening wordt gehouden met individuele keuzemogelijkheden. Dat hangt samen met een ontwikkeling naar een multiculturele samenleving (de wet kent al een bepaling die het mogelijk maakt de rustdag op een andere dag dan de zondag te houden), met de groeiende groep burgers die arbeid- en zorgtaken met elkaar combineren en voor wie het belangrijk is arbeidstijden zoveel mogelijk aan te kunnen laten sluiten op kinderopvang, schooltijden en werktijden van partners, en bij het garanderen van rust en ontspanning in een tijd waarin steeds meer mensen leiden aan stress.
Dat zijn kwesties waar wetgever noch sociale partners zich aan kunnen onttrekken. Het steeds opnieuw zoeken naar een balans tussen de eisen van de internationale economie enerzijds en de sociale behoeften van burgers anderzijds dient ook in de toekomst centraal te staan in het overleg tussen overheid, werkgevers en werknemers.
Alleen dan is het poldermodel niet alleen iets om met tevredenheid op terug te kijken, maar ook een belofte voor de toekomst.