reportage
Personeel gezocht? Daar merken sociale ontwikkelbedrijven niets van: ‘Ik kan morgen nog honderd extra mensen aan het werk zetten’
Met alle personeelstekorten lijken sociale ontwikkelbedrijven goud in handen te hebben: zij kunnen volop arbeidskrachten leveren. Toch loopt het geen storm. Waarom kloppen bedrijven nog niet bij hen aan?
In hoog tempo verplaatst een spichtige man met een vierkant brilletje pakketjes van een kar naar een lopende band in het distributiecentrum van PostNL in Waddinxveen. De pakjes sjezen over het complexe bandensysteem, eenzelfde als op vliegvelden, naar de bestelbusjes aan de andere kant van het distributiecentrum.
Die lange man is Cor Stolk (63). Hij is gedetacheerd bij PostNL via sociaal ontwikkelbedrijf Promen in Gouda. Zijn voorman weet: op Stolk kun je altijd rekenen. Hij heeft zich in 25 jaar nog nooit ziek gemeld. Daarvoor vindt hij het werk te leuk. Dat hij tegen de pensioenleeftijd zit, deert Stolk niet: ‘Ik zou hier nog wel tien jaar willen werken. Ik ben een van de oudste werknemers, maar ook een van de fitste.’ Hij hoeft niet naar de sportschool, grijnst hij. Het werk houdt hem fit.
Voordat Stolk bij Promen kwam werken, was hij schoonmaker. Met zijn collega’s kreeg hij vaak ruzie. Zijn baas besloot hem na talloze akkefietjes de deur te wijzen. Vijf lange jaren zat hij zonder werk. ‘Daar werd ik depressief van en zelfs suïcidaal.’ Uiteindelijk kon hij bij Promen aan de slag, vertelt hij met een brede glimlach.
In Nederland werken ongeveer 90 duizend mensen bij sociale ontwikkelbedrijven. Bijna eenderde van hen wordt, net zoals Stolk, gedetacheerd bij reguliere bedrijven. Met de krapte op de arbeidsmarkt is elke werknemer belangrijk geworden. Het kabinet maakt het vanaf volgend jaar bovendien makkelijker voor hen om te wisselen tussen werk bij sociale ontwikkelbedrijven en de reguliere arbeidsmarkt. Kortom: sociale ontwikkelbedrijven hebben goud in handen. Toch staan bedrijven die werknemers nodig hebben niet in de rij.
Volgens hoogleraar arbeidseconomie Joop Schippers van de Universiteit Utrecht zijn bedrijven terughoudend omdat ze te weinig voorbeelden zien van hoe mensen van sociale ontwikkelbedrijven worden ingezet. ‘Volgens alle economische wetten zou er meer interesse moeten komen’, zegt Schippers. ‘Maar het is ook psychologie. Bedrijven zien beren op de weg of bedenken die zelf. Eigenlijk zouden ze het gewoon moeten proberen.’
‘Zonder deze extra krachten zouden we hangen’
Mensen als Stolk komen niet mee op de arbeidsmarkt. Op sociaal vlak, of omdat ze minder productief zijn dan anderen. Bij sociale ontwikkelbedrijven worden ze, tegen betaling, ingezet om bijvoorbeeld fietsen in elkaar te zetten, dozen in te pakken of catering te verzorgen.
Zoals bij Promen in Gouda, met vijftienhonderd medewerkers. Promen draait op een combinatie van subsidies en contracten met bedrijven en gemeenten. Groepen of individuele werknemers worden gedetacheerd. Voor wie dat te hoog gegrepen is, is er werk binnen de deuren van Promen of bij het gemeentelijk groen.
De procesmanager van het PostNL-distributiecentrum, Rik Bouwman (28), is tevreden met de Promenkrachten. Volgens Bouwman zien bedrijven onvoldoende in wat de potentie is van sociale ontwikkelbedrijven. Onder aan de streep is het simpel: ‘Met deze arbeidsmarkt zouden we hangen zonder deze extra arbeidskrachten.’
Het is ontzettend zonde dat niet meer bedrijven denken als PostNL, vindt Frank Rossel, algemeen directeur van Promen. Het ontbreekt bij bedrijven aan creativiteit in het inzetten van zijn mensen. ‘Ze worden vooral voor in- en ompakwerk gebruikt, maar ze kunnen ingewikkelder taken vervullen’, vertelt Rossel.
Niet zomaar natuurlijk, dat vereist wat knip-en-plakwerk. Promen deelt productieprocessen op in kleinere stapjes, om ze behapbaar te maken. ‘We kunnen elektrische scooters en zelfscankassa’s produceren’, vertelt Rossel trots. ‘Onze werknemers hebben zoveel potentie als ze de juiste begeleiding krijgen.’
Aandacht voor persoonlijke ontwikkeling
Volgens Rossel hebben sociale ontwikkelbedrijven een verouderd imago: ‘Vroeger plakten onze mensen veertig jaar lang stickertjes op doosjes. Nu hebben we bijvoorbeeld ook jongeren met een slechte thuissituatie.’ Die afstand tot de arbeidsmarkt is niet per se permanent en kan soms worden gedicht of verkleind.
Bij sociale ontwikkelbedrijven leren mensen werknemersvaardigheden aan, zoals op tijd en gedoucht naar werk komen en samenwerken met collega’s. Daarbij hebben de voormannen aandacht voor persoonlijke ontwikkeling. ‘Zulke begeleiding kan een normaal bedrijf lang niet altijd bieden’, zegt Rossel.
Gaat het goed bij Promen, dan worden de werknemers gedetacheerd. Op termijn komen ze hopelijk in dienst bij reguliere bedrijven. Zit zo’n loopbaan er niet in, dan kunnen ze bij sociale ontwikkelbedrijven blijven werken, al dan niet gedetacheerd, zoals Cor Stolk al 25 jaar doet.
Daar kleven tal van voordelen aan, vertelt Bert Doek, woordvoerder bij Cedris, de vereniging voor een inclusieve arbeidsmarkt. ‘Werken is gezond en deze mensen hebben meer te besteden dan mensen in de bijstand.’ Dat inkomen wordt deels gesubsidieerd door de overheid. Maar, zegt Doek, die subsidies zijn goedkoper dan uitkeringen.
Ondanks de arbeidstekorten zitten er 414 duizend Nederlanders in de bijstand. Zij komen terecht bij de sociale dienst van gemeenten. In de regel stuurt de sociale dienst de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt naar sociale ontwikkelbedrijven. De rest proberen ze zelf aan het werk te krijgen.
Het ideaal is om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen. De realiteit is weerbarstiger. Hoogleraar Schippers: ‘Ondanks alle goede bedoelingen is de begeleiding naar de arbeidsmarkt te gestandaardiseerd.’ Daarvoor zou de intensieve begeleiding bij sociale ontwikkelbedrijven een oplossing kunnen zijn. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten zegt niet te kunnen ‘beoordelen of het een verschil maakt in tijd en aandacht op welke plek de loopbaancoaching is ondergebracht’.
De houding onder de kabinetten-Balkenende en de eerdere kabinetten-Rutte was, aldus Schippers: of je kunt met minimale begeleiding aan het werk óf helemaal niet. Schippers: ‘In Nederland hebben we een halve eeuw weinig aandacht gehad voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. We hadden genoeg mensen voorhanden. Dat verandert snel, dus je zou hopen dat werkgevers creatiever nadenken over waar ze arbeidskrachten kunnen vinden. Dat kost geld, tijd en aandacht. Maar als je investeert, blijkt ineens dat veel mensen tot meer in staat zijn dan we veronderstellen.’
‘Ik kan morgen nog honderd extra mensen aan het werk zetten’
Niet al die 414 duizend arbeidsbekwame werklozen kunnen dan gelijk aan het werk, maar het zou al helpen om met werklozen te praten over wat ze wel en niet kunnen. ‘Naarmate mensen ingewikkelder in elkaar zitten of minder goed in staat zijn hun situatie in te schatten, hebben ze gewoon meer begeleiding nodig’, vertelt Schippers. Dat is niet alleen zo op de arbeidsmarkt. ‘Er zijn tenslotte ook studenten die tijdens een college de stof niet begrijpen, maar prima meekomen als je in de pauze even met ze gaat zitten.’
Rossel deelt die analyse: ‘Omdat er bij gemeenten geen capaciteit is om begeleiding op maat te bieden, blijven veel mensen steken in de bijstand. Zo’n coach heeft vaak wel honderd werklozen onder zijn vleugels, die hij eens per halfjaar spreekt. Stuur ze dan naar ons, ik kan morgen nog honderd extra mensen aan het werk zetten. Op termijn kunnen dat er honderden zijn.’
Cedris heeft eind vorig jaar aangegeven dat sociale ontwikkelbedrijven in deze kabinetsperiode 40 duizend werklozen aan het werk kunnen zetten. Bert Doek: ‘Dat gebeurt niet, omdat gemeenten niet genoeg mensen in de bijstand naar ons doorverwijzen.’
Sommige mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt hebben minimale begeleiding nodig om weer regulier te kunnen werken. Toch kan dat spannend zijn, omdat de aanspraak op beschut werk verloren gaat wanneer iemand doorstroomt naar regulier werk. Daar wil het kabinet een einde maken, zodat terugstromen makkelijk is. Dan wordt het aantrekkelijker voor werknemers van de sociale ontwikkelbedrijven om door te stromen naar de reguliere arbeidsmarkt.
Toch moet de illusie niet ontstaan dat de reguliere arbeidsmarkt voor iedereen weggelegd is, benadrukt Doek van Cedris. Zoals voor Cor Stolk.
Werken bij Promen vindt hij heerlijk. Toch heeft hij nog altijd akkefietjes met collega’s. Ze zijn niet allemaal even ijverig, vindt Stolk. De voormannen zouden strenger mogen zijn. Hij haalt er zijn schouders bij op: ‘Ach, zij kunnen ook niet alles zien.’ Dat gezegd hebbende, moet hij weer terug naar de lopende band. Er is werk aan de winkel.
Van sociale werkplaats naar sociaal ontwikkelbedrijf
Sinds de Tweede Wereldoorlog kwamen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zoals (oorlogs)gehandicapten, verslaafden of minderbegaafden, veelal terecht bij sociale werkplaatsen, waar zij beschut konden werken. Dat werd gezien als het alternatief voor de bijstand. Na de eeuwwisseling veranderde het heersende politieke ideaal: iedereen zou naar de reguliere arbeidsmarkt moeten worden begeleid. Niet alleen was dat beter voor de staatskas, ook het individu zou erbij gebaat zijn.
In 2015 werd daarom de Participatiewet in het leven geroepen, die de zelfredzaamheid van mensen met een arbeidsbeperking moest bevorderen door ze direct de arbeidsmarkt op te laten stromen. Dus kon de toegang tot sociale werkplaatsen definitief worden afgesloten. Die werkplaatsen bestaan nog wel onder de noemer sociale ontwikkelbedrijven, maar de toegang voor mensen met arbeidsbeperkingen is grotendeels afgeknepen.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau concludeerde in 2019 dat dit beleid dramatisch is uitgepakt. In plaats van dat er méér mensen aan het werk zijn, zitten er juist meer mensen thuis in de bijstand die anders bij een sociaal ontwikkelbedrijf hadden kunnen werken. De Haagse aanname dat tienduizenden Nederlanders met een arbeidsbeperking zomaar aan het werk kunnen, bleek te kort door de bocht.