Boekrecensieeconomische crisis
In de economie is alles een kwestie van politiek
Met de val van Fortis kwam de kredietcrisis precies tien jaar geleden in Nederland aan. Wat heeft het sindsdien ontstane crisisgenre ons geleerd over de bizarre economische tijden waarin we leven – en is het Definitieve Boek al geschreven?
Tegen de dreiging van een nieuwe crisis helpen geen vrome preken over ethisch bankieren. Zelfs een explosie van toezicht en regeltjes haalt uiteindelijk weinig uit, schreef de econoom John Kenneth Galbraith in het voorwoord van zijn beroemde De grote crash van 1929. Het enige wat een herhaling volgens hem kon voorkomen, ‘is de herinnering hoe, in het verleden, illusie de plaats innam van realiteit’.
Zo bezien staat de wereld er anno 2018 goed voor. De mondiale schuldenberg is het afgelopen decennium gegroeid van 116- naar 164 biljoen (duizend miljard) dollar. Economen waarschuwen voor nieuwe financiële zeepbellen. Maar vergeten? Dat zijn de rampzalige gebeurtenissen van 2008 zeker niet. Het crisisboek is een heus genre geworden. Of beter: genres. Van de falende-bank-reconstructie (Jeroen Smits De prooi) tot antropologische studies van de financiële wereld à la Joris Luyendijk. Van allesomvattende economisch-filosofisch-historische werken (Schuld van David Graeber) tot romans als Kapitaal (John Lanchester).
De stapel papier die is verschenen over de zwaarste crisis sinds de jaren dertig stelt zelfs de hoogste bankkantoren in de schaduw. In dit herdenkingsjaar komen daar boeken bij over onder meer de banken Lehman Brothers, Barclays en Citigroup. In Nederland schreef Jan Maarten Slagter, oud-directeur van beleggersvereniging VEB, een Crisislogboek en vertelt ex-minister Jeroen Dijsselbloem zijn verhaal in De eurocrisis.
Pijn uitsmeren
Een van de schaarse Haagse critici van diens harde bezuinigingsbeleid was hoogleraar economie Coen Teulings, op dat moment directeur van het Centraal Planbureau. In het prettig tegendraadse en glashelder geschreven Over de dijken blikt ook hij terug. Teulings houdt vol dat het verstandiger was geweest de pijn uit te smeren over een veel langere periode. In crisistijd, als burgers en bedrijven al de hand op de knip houden, zijn de gevolgen van overheidsbezuinigingen veel zwaarder dan gedacht. Die impact wordt uitgedrukt in de zogenoemde ‘multiplier’, maar Teulings vond weinig weerklank. ‘Alleen al bij het woord multiplier kregen veel beleidseconomen in Den Haag puistjes’, schrijft hij. ‘Een goede econoom kon je in hun ogen herkennen aan de kracht waarmee hij aan de broekriem trok.’
Binnen het kabinet zou alleen Maxime Verhagen vlak voor zijn politieke afscheid hebben getwijfeld aan het bezuinigingsbeleid. De rest hamerde op austerity. Sinds het economisch herstel heeft ingezet, kraaien zij victorie. Zijn de huidige groeicijfers niet het ultieme bewijs dat de Nederlandse economie niet kapot is bezuinigd? Dat is te makkelijk, betoogt Teulings. Vroeg of laat vindt elke economie de weg terug naar boven. De vraag is of dat niet sneller had gekund. Zelfs vergeleken met het verguisde Frankrijk presteerde Nederland in de crisisjaren beroerd.
Colijn en Calvijn
Het debat hierover is in de media gepresenteerd als een strijd tussen links en rechts, tussen keynesiaanse economen en monetaristen. Dat slaat de plank mis. De kloof liep dwars door het liberale establishment. Aan de ene kant stonden de toonaangevende Angelsaksische economen, de Amerikaanse regering en het Internationaal Monetair Fonds. Aan de andere kant een gezelschap continentale economen, politici en ambtenaren. ‘Nederland is het land van Colijn en Calvijn’, zo verklaart Teulings de populariteit van dit denken in ons land. Met zijn nadruk op hervormingen en bezuinigingen was premier Rutte bovendien druk in de weer de vorige crisis te bestrijden: die van de jaren tachtig, toen de Nederlandse concurrentiepositie inderdaad nog te wensen overliet. Daarnaast zou de Haagse politiek verblind zijn door angst voor spilzieke Zuid-Europeanen en panikerende financiële markten.
Helaas gaat Teulings voorbij aan wat misschien wel het meest gegronde argument van het bezuinigingskamp was: dat democratisch gekozen politici ongeschikt zijn om het door de economen aanbevolen anticyclische beleid uit te voeren. Kijk naar Prinsjesdag. De economie is op stoom. Maar in plaats van extra buffers aan te leggen voor de volgende crisis, strooit Den Haag met cadeautjes voor de kiezer. Het is niet de enige keer dat Teulings in zijn boek net iets te gemakkelijk over mogelijke tegenwerpingen heen stapt. Zo schrijft hij de kredietcrisis toe aan een ongelukkige combinatie van de pil en de opkomst van China. De eerste zorgde voor de vergrijzing, de tweede voor een handelsoverschot. Beide ontwikkelingen hebben bijgedragen aan een gigantische hoeveelheid spaar- en pensioengeld – de zogenoemde ‘global savings glut’ – die op zoek ging naar een bestemming. Het werd de Amerikaanse huizenmarkt. De rest is geschiedenis.
Dat is inderdaad één van de dominante verklaringen voor de kredietcrisis, maar zeker niet de enige. Andere gezaghebbende economen, zoals Claudio Borio van de Bank voor Internationale Betalingen, benadrukken juist de cruciale rol van de banken. Zij bemiddelen niet enkel tussen spaargeld en investeringen. Elke keer dat zij een lening verstrekken, creëren zij ook nieuwe schulden. En hoe losser in de jaren voorafgaand aan de crisis de regels werden rond, bijvoorbeeld, hun eigen vermogen, hoe verder die schuldenberg aanzwol. Daar was geen sparende Chinees voor nodig.
Wie het complete spectrum aan verklaringen voor ‘2008’ tot zich wil nemen, kan terecht bij Adam Tooze. In zijn minutieuze, niet minder dan 800 pagina’s lange Gecrasht – Hoe tien jaar financiële crises de wereld veranderde laat de hoogleraar geschiedenis aan Columbia University weinig aspecten onbenoemd. Van de aanloop naar de Amerikaanse huizencrisis, via de eurocrisis, tot de uitverkiezing van Trump. Het is volgens hem allemaal onderdeel van de ‘lange kredietcrisis’.
Net als Teulings wijst Tooze daarbij ook op het schrijnende contrast tussen de ferme Amerikaanse aanpak van de bankencrisis in 2008 – ook al noemt hij die reddingsactie op kosten van de belastingbetaler een sterk staaltje ‘klassenlogica’ – en het dramatische geklungel tijdens de eurocrisis. Dat stortte miljoenen Europeanen in de armoede. Het heeft ook de Europese banken en bedrijven mondiaal op achterstand gezet. ‘Na de dubbele crisis doet Europa gewoon niet meer mee’, concludeert Tooze. ‘De toekomst zal worden bepaald door óf overlevenden van de crisis in de Verenigde Staten óf door de nieuwkomers in Azië.’
Ondanks dit soort prikkelende vergezichten, in combinatie met fascinerende details, slaagt Tooze’s ambitieuze missie maar ten dele. Te veel stelt hij zich op als de verslaggever die geen detail onbenoemd wil laten. Zijn schrijfstijl, gepaard aan een haastig ogende vertaling, maakt het nog taaier. Het levert zinnen op als deze, over de Amerikaanse minister van Financiën Hank Paulson: ‘Hij stond wat beleid betrof bovenal bekend om zijn overtuiging dat een op regels gebaseerde aanpak bij de beleidsvorming de beste manier was om de periode van sterke matiging, waarin werkloosheid en inflatie veel minder aan schommelingen onderhevig waren dan ooit, te continueren.’
Derde fase
De finale geschiedenis van de kredietcrisis laat daarmee nog even op zich wachten. Dat lijkt onvermijdelijk bij een crisis die ook in 2018 nog niet volledig achter de rug is. Wat begon met een bankencrisis, ging over in de eurocrisis. Nu worstelen we in de derde fase met de door Tooze uitgebreid beschreven populistische naweeën van de crisisaanpak: van Brexit tot Trump.
Misschien komt die definitieve lezing van de gebeurtenissen zelfs wel nooit. Als de kredietcrisis iets heeft getoond, dan is het dat een en dezelfde gebeurtenis op ontelbare verschillende manieren kan worden verklaard. Elke politieke richting lijkt er een eigen whodunit op na te houden. Kies maar uit. Er zijn de hebzuchtige bankiers en hun bonussen, evenals het blinde vertrouwen in ‘de markt’ onder het neoliberalisme en de kredietbeoordelaars. Ondertussen wordt ter rechterzijde liever gewezen op de bemoeienis van de Amerikaanse overheid met de woningmarkt. Of anders zijn de slapende toezichthouders en de centrale bankiers met hun te lage rentes wel de boosdoener.
Alles is politiek
De vraag is wat we dan geleerd hebben van al die boeken. Wat hebben de duizenden uren waarin geïnteresseerde lezers zich in hun luie stoel verdiepten in het universum van reverse repos, credit default swaps en kapitaalratio’s opgeleverd? Misschien wel dit ogenschijnlijk simpele inzicht: dat alles aan economie extreem politiek is. En dat we er dus verstandig aan doen om economen en bankiers nooit meer op hun blauwe ogen te vertrouwen. We zullen ons er zelf in moeten verdiepen.
Op die manier is de afgelopen tien jaar een nieuw soort ‘economisch burgerschap’ ontstaan, zoals de dissidente econoom Ha-Joon Chang het noemt. Zonder die warme belangstelling van buitenstaanders in de wereld van het grote geld had er waarschijnlijk nog altijd geen haan gekraaid naar multinationals die complexe constructies optuigen om belastingen te ontwijken. Laat staan dat je waar ook in Nederland een discussie kunt aanknopen met willekeurige voorbijgangers over zoiets obscuurs als de ‘dividendbelasting’.
Dat lijkt een bescheiden oogst. Maar een gewaarschuwd burger telt voor twee. In de woorden van wijlen John Kenneth Galbraith: ‘Het geheugen is een betere bescherming tegen financiële illusies of gekte dan de wet.’
Over de dijken – Tien jaar na het uitbreken van de financiële crisis (3*), Coen Teulings. Prometheus; 248 pagina’s; € 19,99.
Gecrasht – Hoe tien jaar financiële crises de wereld veranderde (3*), Adam Tooze. Spectrum; 800 pagina’s; € 49,99.