Euro is een ramp voor Europa én Amerika
Omdat de Europeanen hun kop in het zand blijven steken en weigeren in te zien dat hun gemeenschappelijke munt de hele wereld ellende zal brengen, moet de Amerikaanse regering haar scepsis niet langer verzwijgen, betoogt Robert J....
HET VOORNEMEN van Europa om in 1999 over te gaan tot de invoering van een gemeenschappelijke munt is zo krankzinnig dat ik er eerlijk gezegd altijd vanuit ben gegaan dat het, onbezonnen als het is, vanzelf wel een zachte dood zou sterven.
Dat is helaas niet gebeurd. Het is niet zozeer mijn bedoeling om hier te gaan uitleggen hoe slecht die gemeenschappelijke munt is voor Europa (dat is bekend) maar wel om duidelijk te maken waarom deze ook slecht is voor de Verenigde Staten en de rest van de wereld.
Iedereen weet inmiddels hoe slecht Europa er economisch voorstaat. Eind 1996 bedroeg het werkloosheidspercentage van de vijftien landen die samen de Europese Unie vormen gemiddeld meer dan elf procent. Maar dat komt niet omdat er even zoveel verschillende munteenheden bestaan, want in 1970 was dat niet anders en toen was de werkloosheid maar gemiddeld drie procent.
De kwaal van Europa is een te ver doorgevoerde regelzucht die zich vertaalt in economische stagnatie. De hoge lonen en de hoge sociale premies ontmoedigen bedrijven om meer personeel in dienst te nemen. Het Europees Monetair Stelsel fixeert de wisselkoersen en dwingt de lidstaten om in navolging van Duitsland de rente hoog te houden.
De Europeanen weten zelf ook dat ze met een gemeenschappelijke munt niet automatisch van deze problemen verlost zijn, maar wat men verwacht van de EMU is dat de landen door de toetredingseisen gedwongen worden tot structurele maatregelen die hun economie een nieuwe impuls geven.
Zo moeten de lidstaten hun financieringstekort terugbrengen tot drie procent van het nationaal inkomen (het Bruto Nationaal Product) en hun staatsschuld tot minder dan zestig procent van het BNP. Ook dienen ze te zorgen voor een lage inflatie en stabiele wisselkoersen.
Op papier ziet het er mooi uit, maar de praktijk zal weerbarstiger blijken. Zelfs al zouden alle Europese landen aan deze eisen voldoen, dan nog is het maar de vraag of dit hen uit de economische impasse helpt. Hun problemen komen namelijk voort uit een excessieve belastingdruk, een overmaat aan regels, een verstard arbeidsstelsel en een uit zijn voegen barstend systeem van sociale voorzieningen. Daar zal een Europese munt niet veel aan veranderen. Maar in feite doet dit er allemaal weinig toe, want de meeste Europese landen zullen er toch niet in slagen om binnen afzienbare tijd aan de toetredingseisen te voldoen.
De Italiaanse staatsschuld bedraagt bijvoorbeeld 124 procent van het BNP. In 1996 was er slechts één land dat reeds aan alle criteria voldeed: Luxemburg, waar vierhonderdduizend van de 370 miljoen inwoners van de EU wonen.
Het ligt dan ook in de lijn van de verwachtingen dat men de toetredingseisen zal versoepelen. Zo niet, dan zal de euro nooit meer dan een handjevol nationale munteenheden kunnen vervangen. In dat geval schiet het EMU-project zijn oorspronkelijke doel voorbij, een doel dat eerder politiek dan economisch van aard is: een nieuwe stap te zetten in de richting van volledige Europese eenwording, door middel van een gezamenlijke munt als eenheidssymbool.
Dit getuigt van een ongelofelijke naïviteit. Men heeft kennelijk niets geleerd van de ervaringen van landen als de voormalige Sovjet-Unie en ex-Joegoslavië; een gemeenschappelijke Europese munt maakt van Belgen en Italianen net zo min Europeanen als de roebel ooit van Tsjetsjenen Russen heeft gemaakt.
Men schijnt het niet te willen zien. Frankrijk beschouwt een Europese munt die gecontroleerd wordt door een Europese centrale bank als een probaat middel om de Duitslands economische macht in te tomen. Duitsland ziet een gemeenschappelijke munt als een zoveelste kans om te bewijzen dat het zijn oorlogsverleden achter zich heeft gelaten en dat niemand meer bang hoeft te zijn dat het ooit nog zal proberen om de baas te worden in Europa.
Zoals Fred Bergsten van het Institute for International Economics zegt: 'De Europeanen zien het integratieproces als fietsen: blijven trappen, anders val je om.'
Waarom zouden wij Amerikanen ons hier eigenlijk druk om moeten maken? Bijvoorbeeld omdat de Europeanen, in een poging om hun nieuwe munteenheid tot een succes te maken, een golf van protectionisme teweeg kunnen brengen. 'Het algemene idee in Europa is dat de euro een zwakke munt wordt,' zegt Bergsten. 'Dat betekent dat de koers van de dollar een stuk hoger wordt dan die van de euro. Europese exportproducten worden goedkoper, en Amerikaanse exportproducten worden duurder. De Europeanen hopen dat een zwakke munt goed zal zijn voor hun economie. Dat zal waarschijnlijk tegenvallen, want zestig procent van de Europese handel vindt binnen Europa zelf plaats. Maar een lage eurokoers kan wel het protectionisme in de Verenigde Staten aanwakkeren als daar opeens veel meer wordt geïmporteerd en tegelijkertijd de export stagneert.'
Niet alle Europeanen willen een zwakke euro. Met name de Duitsers prefereren een sterke munt, die weinig inflatiegevoelig is. Maar daarvoor zal de nieuwe Europese centrale bank de rente hoog moeten houden, om multinationals en valutahandelaren ervan te overtuigen dat de euro een betrouwbare munt is. Een hoge rente houdt echter het gevaar in dat de Europese economie nog verder in het slop raakt. Dit leidt weer tot sociale onrust en protectionisme. Het blijft kiezen tussen twee kwaden.
In de Verenigde Staten werkt een eenheidsmunt wel, omdat de lonen daar flexibeler zijn en de arbeiders mobieler. Werknemers hebben minder moeite om te verhuizen voor een baan en onrendabele bedrijven kunnen gemakkelijker hun loonkosten verlagen. In Europa is dat anders. Het loonbeleid is star en de werknemers zijn honkvast, en de Fransen zullen dan ook echt niet en masse naar Duitsland trekken, om maar iets te noemen.
Een beproefde manier waarop landen hun concurrentiepositie kunnen verbeteren is de koers van hun munt te laten zakken. Minder productieve landen kunnen daarmee bereiken dat hun producten goedkoper worden, iets wat bij een gemeenschappelijke munt niet meer mogelijk is. Het vaste-wisselkoersensysteem van de EMS heeft sommige landen nu al heel wat pijn bezorgd. Hoewel meer factoren een rol spelen, zien we dat Frankrijk met zijn vaste wisselkoers een werkloosheid van 12,7 procent heeft en dat Groot-Brittannië, dat niet bij de EMS is aangesloten, slechts 7,9 procent werklozen telt.
Het allergrootste gevaar dat dreigt, is dat de euro leidt tot politieke verdeeldheid binnen Europa. De Europeanen - en met name de Duitsers en de Fransen - zullen ongetwijfeld gaan bakkeleien over de vraag wiens schuld het is dat de gemeenschappelijke munt niet aan de (te) hooggespannen verwachtingen heeft voldaan. Het gevolg daarvan kan zijn dat het geloof in een verenigd Europa tot het nulpunt daalt. En ook dat is slecht voor de Verenigde Staten: een verzwakte en gefrustreerde Europese partner is het laatste wat Amerika in de eenentwintigste eeuw kan gebruiken.
Wat kunnen we eraan doen? Weinig. De Amerikaanse regering zou zich niet langer in eerbiedig zwijgen moeten hullen en eindelijk eens eerlijk moeten uitkomen voor haar scepsis ten aanzien van dit plan. Verder kunnen we alleen maar hopen dat de Europeanen op tijd weer bij zinnen komen. De gemeenschappelijke munt is een economische variant van de Maginotlinie, de door de Fransen onneembaar geachte verdedigingswerken aan de grens met Duitsland, die een Tweede Wereldoorlog moesten voorkomen. Men had zich een rad voor ogen gedraaid, net als nu met de euro.
Robert J. Samuelson is columnist van Newsweek
Vertaling: Harrie van der Meulen