Druk op economen om te publiceren steeds hoger
De hoge druk om te publiceren dwingt economen aan universiteiten zich te specialiseren. 'Ontregelende generalisten' verdwijnen daardoor. Zorgwekkend, vinden drie onderzoekers.
Op de economische faculteiten van de universiteiten heerst een anti-intellectueel klimaat. Dat is zorgwekkend, stellen de economen Harry van Dalen, Kees Koedijk en Arjo Klamer vast op grond van een enquête onder economen in Nederland.
Reden van dit klimaat is de hoge publicatiedruk, die tot specialisatie dwingt. 'Op de universiteiten overheerst de publish-or-perish-cultuur. Ruim 80 procent van de economen ervaart de publicatiedruk als zeer hoog, omdat de verdeling van geld onder meer is gebaseerd op publicaties en citaten.' Daarnaast is er kritiek op het systeem zelf. Liefst 67 procent vindt dat het geld niet gaat naar de economen met de meest originele ideeën en 60 procent denkt dat het systeem aanzet tot onethische praktijken. Eenderde van de economen speelt weleens met het idee de universiteit te verlaten vanwege de publicatiedruk. 'Er zijn tekenen dat dit systeem aan het doldraaien is', aldus Harry van Dalen, hoogleraar macro-economie aan de universiteit van Tilburg.
'Slecht toeven voor intellectuelen'
In plaats van specialist zouden academische economen veel meer generalist moeten zijn, aldus de drie onderzoekers, die zich baseren op een enquête onder aan de universiteit werkende economen en leden van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde.
'In een cultuur waarin alleen telt wat geteld kan worden, is het slecht toeven voor intellectuelen. Deze ontregelende generalisten die zich niets aantrekken van grenzen en altijd op zoek zijn naar het goede argument vormen een wezenlijk onderdeel van een wetenschappelijke gemeenschap', schrijven de economen in hun verslag, dat vandaag op de economensite Me Judice wordt gepubliceerd. Zij verwijzen daarbij naar een betoog van hoogleraar Kees Schuyt in 2004, die toentertijd een vurig pleidooi hield voor de intellectueel, de denker. Hij waarschuwde dat deze het zou kunnen verliezen van de anti-intellectueel, die ongeïnteresseerd is in de geschiedenis en filosofie van de eigen discipline en gesprekken mijdt met andersdenkenden.
'Onder anti-intellectuelen zijn intellectuelen voer voor grappen en grollen. Keynes was te veel een intellectueel en dat gold zeker ook voor mensen als de Amerikaan John Kenneth Galbraith en de Nederlander Bob Goudzwaard. Wij hameren meer op het ontwikkelen van het besef dat economie niet alleen een wetenschap is, maar vooral ook een kunst, een kunst om de inzichten die je verwerft toe te passen in beleid', stelt Van Dalen.
Belangrijkste kwaliteiten
De onderzoekers hebben geprobeerd vast te stellen wat economen zelf de belangrijkste kwaliteiten van hun beroepsgroep vinden. Daarin zijn grote verschillen te zien tussen de economen op de universiteit en die in de praktijk. Van de in de praktijk werkende economen, bijvoorbeeld die bij het Centraal Planbureau, de ministeries en de pensioenfondsen, vindt liefst 75 procent visie op toekomstige ontwikkelingen de allerbelangrijkste kwaliteit, terwijl voorspellen in academische kringen als fundamenteel onmogelijk en onwaardig wordt gezien.
Ook de tweede belangrijke eigenschap volgens economen in de praktijk, economische inzichten simpel maken, accordeert niet met de academische voorkeur voor complexiteit en technisch vernuft. Bij economen op de universiteiten wordt 'goed zijn in empirisch onderzoek' de belangrijkste kwaliteit genoemd, gevolgd door 'het vermogen fondsen te werven' en 'netwerken met prominente wetenschappers'.
Van Dalen: 'Over één ding zijn economen - in de praktijk en in de academie - het roerend eens: optreden in de media is van ondergeschikt belang om mee te tellen in de wereld. Voor buitenstaanders zal deze uitkomst opvallen. Zij zien per slot van rekening Sylvester Eijffinger, Sweder van Wijnbergen en Ewald Engelen als de economen omdat zij op het scherm hun inzichten delen. Onder economen vallen dergelijke optredens evenwel slecht en roepen ze achterdocht op.' Uit het onderzoek blijkt verder dat slechts één op de twintig economen denkt dat in de toekomst nog een Nederlander in navolging van Jan Tinbergen de Nobelprijs voor de Economie kan winnen.
Volgens Van Dale, Koedijk en Klamer dreigt 'de verregaande specialisatie gecombineerd met de publicatiedrang en de noodzaak van fondsenwerving academisch onderzoek in toenemende mate te verstikken'. 'Waar is de ruimte voor vernieuwende denkers? Is dit niet een goede tijd voor het eerherstel van de intellectueel in de economie?'