Doorsneevermogen stijgt dankzij huizenprijzen voor het eerst sinds crisis
Met dank aan de stijgende huizenprijzen staan Nederlanders er voor het eerst sinds het uitbreken van de crisis weer wat beter voor. Na jarenlang interen steeg het doorsneevermogen van een Nederlands huishouden in 2015 weer eens: met 9 procent, tot 17.300 euro.
Dat meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vandaag. Het vermogen van particulieren bestaat gemiddeld voor 56 procent uit de waarde van de koopwoning; bijna drie op de vijf huishoudens bezaten in 2015 een eigen woning. Toen na het begin van de crisis in 2008 de huizenprijzen gingen dalen, zakte dus ook het vermogen in. In doorsnee bedroeg de financiële reserve in 2008 nog bijna vijftig mille per huishouden. In 2014 was daar minder dan twintig mille van over. Doordat de huizenprijzen pas sindsdien weer gingen stijgen, nam het vermogen in 2015 weer toe.
Tegenover de in totaal 1.061 miljard euro vermogen van de Nederlandse huishoudens staan ook schulden. De hypotheekschuld was met 685,5 miljard euro (gemiddeld 162 duizend euro) de grootste post. De studieschuld, aanwezig in 900 duizend huishoudens, rukt op. Deze schuld bedroeg in totaal 12,6 miljard euro, ruim drie miljard meer dan vier jaar eerder. Per huishouden bleef het bedrag met bijna achtduizend euro stabiel. De schulden door consumptieve uitgaven en rood staan zijn met 1.400 euro per huishouden niet al te hoog.
Oplopende huizenprijzen
Door de oplopende huizenprijzen daalde volgens het CBS ook de vermogensongelijkheid in doorsnee licht. Die ongelijkheid was na de crisis ook zes jaar lang opgelopen. Huizenbezitters en ouderen met een afbetaalde woning werden zwaarder getroffen dan huishoudens die ook nog ander vermogen hadden, zoals spaargeld en aandelen. Doordat de huizenprijzen weer stijgen, is die trend gekeerd. De rijkste 10 procent bezat in 2015 met 725,5 miljard euro 68,3 procent van het totale vermogen. Een jaar eerder was dat nog ruim een procentpunt meer.
De inkomensongelijkheid is in Nederland relatief klein en stabiel, maar de vermogensongelijkheid is relatief groot. Door nieuwe gegevens voor het CBS, waarbij kleine schulden beter gemeten worden, nam het verschil tussen lage en hoge vermogens ook toe ten opzichte van eerdere metingen. De meer dan 1.000 miljard euro in de pensioenfondsen telt het CBS niet mee, omdat het geen 'vrij vermogen' is waar huishoudens bij kunnen. Zouden de pensioenen worden meegeteld, dan zijn de verschillen minder groot.