‘Die zelfkastijding van jullie is nergens voor nodig’
Natuurlijk, Nederland zat even in een dip. Maar de economie staat er goed voor. Net als Scandinavië weet Nederland sociale waarden met efficiëntie te combineren....
Olivier Blanchard, hoogleraar economie aan de vermaarde Amerikaanse universiteit MIT en adviseur van de Franse regering, is het ook opgevallen: van het poldermodel is de afgelopen jaren weinig meer gehoord. De euforie van eind jaren negentig over het groeiwonder van de Nederlandse economie, sloeg om in een lange weeklacht.
‘Die zelfkastijding van jullie is nergens voor nodig’, zegt Blanchard, die afgelopen week in Nederland was om aan de Universiteit van Tilburg de eerste Van Lanschot lezing te houden. Natuurlijk, Blanchard ziet ook wel dat Nederland magere jaren achter de rug heeft. ‘Maar dat was tijdelijk.’ Een laagconjunctuur, niet veel meer dan dat. ‘Van een afstand ziet de Nederlandse economie er nog steeds zeer goed uit. De werkloosheid is opgelopen, maar wel vanaf een historisch laag niveau. Het bedrijfsleven, met relatief veel multinationals, presteert uitstekend. Er wordt op de meeste markten goed geconcurreerd.’
En, niet te vergeten: dat poldermodel. Ook al wordt er niet meer over gesproken, volgens Blanchard is het nog springlevend. ‘Het zit in jullie aderen. Werkgevers en werknemers hebben nog steeds ongeveer dezelfde visie op de economie. In Frankrijk is dat heel anders. Daar denken de vakbonden dat het bedrijfsleven overwinsten maakt, waar de werknemers niet van meeprofiteren. Maar in Nederland waart de geest van Wassenaar (waar werknemers en werkgevers in 1982 overeenkwamen de lonen te matigen in ruil voor arbeidstijdverkorting, red.) nog steeds rond.’
Andere landen kunnen van dat poldermodel nog altijd veel leren. Al was het maar omdat een hoge mate van vertrouwen tussen werkgevers en werknemers, zo blijkt uit onderzoek, samengaat met een lage werkloosheid. ‘Kijk bijvoorbeeld naar Portugal. Om het concurrentievermogen van de Portugese economie te herstellen, moeten de lonen daar fors omlaag. Het lijkt me uitgesloten dat de ondernemers en de vakbonden daarover overeenstemming bereiken. In Nederland zou de kans op succes veel groter zijn.’
Aan het geringe aantal uren dat Nederlanders werken, een van de hoofdpijnpunten van minister Brinkhorst van Economische Zaken, hoeft volgens Blanchard niets te veranderen. ‘Vrije tijd is toch geen misdaad? Ik weet niet hoe u erover denkt, maar ik vind vrije tijd heerlijk.’ Het zou volgens Blanchard pas een probleem zijn als de loonbelasting zo hoog was, dat extra uren maken te weinig op zou leveren voor werknemers. ‘Maar dat is niet het geval. Dat jullie zoveel in deeltijd werken, lijkt simpelweg een kwestie van voorkeur te zijn.’
Ook van de Nederlandse arbeidsproductiviteit, die weliswaar hoog is, maar niet snel meer groeit, schrikt Blanchard niet. ‘Economen snappen niet waardoor die arbeidsproductiviteit niet snel meer groeit. Het zou kunnen zijn dat, vergeleken met de Verenigde Staten, bedrijven niet optimaal gebruik maken van informatietechnologie. Ook lijkt de productiviteit in de handel en de dienstensector achter te blijven.’
Maar Blanchard vindt dat geen halszaak, al is het maar omdat een snelle groei van de arbeidsproductiviteit geen garantie is voor economisch succes. ‘In Spanje daalt de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur, maar de economie groeit snel. Andersom groeide de arbeidsproductiviteit in Frankrijk relatief snel, maar viel de economische groei laag uit.’
Natuurlijk zijn verbeteringen mogelijk. Door naar Scandinavië te kijken, bijvoorbeeld, waar een hoge mate van sociale zekerheid samengaat met een lage werkloosheid en veel economische groei. ‘Het Deense systeem is: dwing mensen een baan te nemen. Dat zou zonder problemen in Nederland kunnen worden ingevoerd. In Frankrijk veel moeilijker. Daar ontbreekt nog een gevoel van urgentie.’
Toen onlangs werd gevraagd of het erg is als burgers ten onrechte een uitkering ontvangen, haalden veel Fransen hun schouders op – vrijwel alle Nederlanders en Denen, vonden dat wél een probleem. En als Fransen moeten verklaren waarom de economie niet goed draait, komen zij aan met de negatieve gevolgen van globalisering, niet met hun eigen arbeidsmarkt.’
Blanchard begrijpt best dat mensen angst hebben voor globalisering. ‘Als arbeiders, die gewend waren aan een baan voor het leven, plotseling worden ontslagen, is dat traumatisch. En dat de lonen van laaggeschoolden onder druk staan door globalisering, is natuurlijk niet prettig voor degenen die het betreft. Maar globalisering valt niet te stoppen.’
Bovendien: ‘Nederland en de Scandinavische landen laten nu juist zien dat globalisering niet het einde betekent van een sociaal Europees model. Een efficiënte economie gaat best samen met een maatschappij waarin mensen zekerheid hebben.’