Analyse
De ECB verhoogt waarschijnlijk de rente, maar daarmee is inflatie nog niet meteen getemd
De Europese Centrale Bank maakt zeer waarschijnlijk donderdag de vijfde renteverhoging in minder dan een jaar tijd bekend, naar 2,5 procent. Maar het volledige effect daarvan laat nog anderhalf tot twee jaar op zich wachten.
Na een draai aan het roer duurt het een hele tijd voordat een olietanker van koers is veranderd. Zo is het ook met het rentepeil, waarvan de gevolgen van een verandering zich pas na een langere periode echt doen voelen. De ramingen van die vertraging lopen flink uiteen, van een paar kwartalen tot meer dan vier jaar. Het gemiddelde ligt op anderhalf à twee jaar.
Argeloze spaarders kunnen denken dat het tot eind 2025 duurt voordat ze 2,5 procent rente of meer op hun spaarboekje ontvangen. Maar dat is niet waar centrale bankiers op doelen, als ze zeggen dat hun beleid met vertraging werkt. Dan hebben ze het over hun renteverhogingen, waarmee ze de inflatie binnen anderhalf tot twee jaar opnieuw onder de grens van 2 procent hopen te krijgen. In december lag die in de eurozone nog op 9,2 procent.
Hoe werkt dat? Door de rente te verhogen willen centrale bankiers een deel van de economische vraag elimineren. Als burgers, bedrijven en overheden een hogere vergoeding moeten betalen voor hun leningen, houden ze onderaan de streep minder geld over om aan andere dingen te spenderen. Dat betekent een lagere vraag naar goederen en diensten, waardoor producenten de prijzen minder snel zullen verhogen.
Vroeger sneller
Waarom zit daar zo’n vertraging op? ‘Vroeger vertaalden hogere ECB-rentes zich snel in hogere rentes voor leningen aan huishoudens’, zegt Jack Allen-Reynolds van onderzoeksbureau Capital Economics. Bij de meeste hypotheekleningen lag de rente immers maar voor een beperkte periode vast.
De afgelopen twee decennia zijn in de eurozone echter steeds meer hypotheken verstrekt met een vaste, in plaats van een variabele rente. In 2005 had nog 54 procent van de hypotheken in de eurozone een variabele rente, vorig jaar was dat 17 procent. Bovendien zijn hypotheeknemers voor langere perioden gaan lenen. Neem Nederland. Hier is de gemiddelde rentevaste periode van een hypotheeklening bijna 17 jaar, tien jaar geleden was dat minder dan 8 jaar.
Huizenkopers hebben daarmee gretig ingespeeld op het beleid dat de Europese Centrale Bank in die periode heeft gevoerd. Geconfronteerd met een chronisch lage inflatie voerde Frankfurt lang een beleid van bijzonder lage rentes. Het was de bedoeling om consumeren en investeren aan te moedigen, wat tot meer werkgelegenheid en economische activiteit moest leiden. Als daardoor de vraag naar goederen en diensten steeg, zouden de prijzen ervan hopelijk toenemen. Desondanks bleef de inflatie hardnekkig rond de 1,2 procent hangen. Volgens de ECB is dankzij haar beleid erger voorkomen, zoals een scenario waarin zowat alle prijzen dalen (deflatie).
Maar nu wreekt dat lage-rentebeleid zich. Doordat huizenkopers voor langere periodes hebben geleend, en tegen een lage vaste rente, duurt het langer dan vroeger voordat renteverhogingen significante gevolgen hebben. De afgelopen zes maanden zijn de rentes op nieuwe hypotheken weliswaar de hoogte ingegaan, maar voor de meeste bestaande hypotheken is er niets veranderd. Het verklaart waarom de gemiddelde hypotheekrente in de eurozone met maar 20 basispunten is gestegen sinds de ECB de beleidsrente in juli vorig jaar is gaan verhogen.
Naarmate er meer nieuwe hypotheken bijkomen met hogere rentes, zullen de gevolgen van het ECB-beleid steeds tastbaarder worden. Een groeiend aantal huishoudens zal dan minder overhouden voor andere uitgaven. Dan pas is er dus de vraagvermindering waar de ECB op aanstuurt. Gevolgen zijn er uiteraard ook voor de huizenprijzen. Bij een stijging van de rente met 1 procentpunt daalt de maximale leenruimte volgens DNB gemiddeld genomen met ongeveer 4 procent.
Belastingen omhoog
Uiteraard zijn er nog andere kanalen die met vertraging kampen. Bedrijven moeten aflopende leningen herfinancieren tegen hogere tarieven bijvoorbeeld, waardoor ze minder snel zullen investeren. En in landen met een hoge staatsschuld, zoals Italië, leiden hogere rentes tot hogere overheidsuitgaven. Om het begrotingstekort in te perken, zullen de belastingen op een bepaald ogenblik omhoog moeten, en de besteedbare inkomens dus omlaag. Ook dat heeft allemaal een afkoelend effect op de inflatie.
Blijft tot slot de vraag waarom de hogere beleidsrente niet leidt tot hogere rentes op de spaarrekeningen. Het antwoord is bedrieglijk eenvoudig: banken kunnen vandaag al hogere spaarrentes geven, maar daar hebben ze voorlopig geen zin in. Zij verdienen geld aan het verschil tussen de lange rente die ze ontvangen op leningen, en de korte rente die ze moeten betalen op deposito’s. Aangezien die eerste meer stijgt dan die tweede, maken ze nu meer winst. Mochten klanten sneller en in groteren getale overstappen naar banken die wel hogere spaarrentes bieden, hebben ze een stimulans om sneller een hogere vergoeding te geven.