‘Calvé is stuk van mijn leven geweest’
Met de sluiting van de Calvé-fabriek verliest Delft zijn karakteristiekste stukje stedelijke industrie. De productie verdwijnt naar elders in Europa....
Al op het Lepelbruggetje kon Jan van Bilsen ruiken wat er die dag op het menu stond: mayonaise, pindakaas of slasaus. En als de wind goed stond, kon hij zelfs de saus onderscheiden. Maakte niet uit wat het was, altijd beter dan die rottige gistlucht van de buren.
Bijna veertig jaar heeft Delftenaar Jan van Bilsen bij Calvé gewerkt. Op het moment dat hij de huisdeur achter zich dichttrok, zag hij de 43 meter hoge silo al en tien minuten later liep hij het fabrieksterrein aan de Wateringseweg op.
Ruim tien jaar na zijn pensionering haalt Van Bilsen samen met zijn oud-collega’s Aad Verhoeff en Dolf van Daalen herinneringen aan die goede oude tijd. Drie onverzettelijke en trotse werkmanskoppen hebben zich voor eventjes genesteld in het hoofdkantoor om te vertellen over het zelfportret dat ze hebben geschetst in De spraakmakers van Calvé (Quist; euro 14,50)
In het nawoord schrijft VVD-leider Mark Rutte over zijn betrokkenheid bij de mannen en hun boek, dat de sympathiekste uitgave van 2007 mag heten. Voordat Rutte carrière maakte in de politiek, was hij een paar jaar personeelsmanager bij Calvé. Hij besluit zijn bijdrage met de wens dat ‘dit mooie bedrijf nog lang mag bestaan’. Twee dagen na verschijning maakte moedermaatschappij Unilever bekend de fabriek in Delft halverwege 2008 te sluiten.
Delft zonder Calvé, Aad Verhoeff kan noch wil zich er een voorstelling van maken. De silo hoort net zo bij het straatbeeld als Scheve Jan, de toren van de Oude Kerk. Sterker nog: ‘Als Johannes Vermeer drie eeuwen later had geleefd, had hij ook de bedrijfspoort geschilderd.’
Met de sluiting van de fabriek verliest Delft zijn karakteristiekste stukje stedelijke industrie. Nog maar een halve eeuw geleden was de stad, die zich nu afficheert als ‘center of technology’, een echte productiestad. In Delft kon je de lucht van pindakaas, lijm en vooral van gist opsnuiven.
Oudere Delftenaren kunnen mooie herinneringen ophalen aan het woon-werk-verkeer van toen. Drommen fietsers en bromfietsers, wachtend voor het stoplicht, een broodtrommeltje onder de snelbinder en een thermoskan aan het stuur. Een file van blauwe boorden was het, op weg naar de machinefabriek van Reineveld, de melkfabriek van Van Grieken, Pletterij Enthoven of naar de Nederlandsche Kabelfabriek.
Samen met Jan van Bilsen staken ontelbare Delftenaren in de jaren vijftig en zestig de Lepelbrug over, die de ene oever van het Rijn-Schiekanaal (woning) met de andere (werk) verbond. Aan de Gistfabriek herinnert nog een enkele schoorsteen. Op het uitgestrekte terrein huisvest DSM nu een paar gespecialiseerde divisies. Unilever zal de fabricage van de typische Calvé-producten volgend jaar overbrengen naar elders in Europa.
De Delftse wethouder Ronald Vuyk (Economische Zaken) ziet in de sluiting van Calvé het betreurenswaardige maar onvermijdelijke sluitstuk van een dertigjarige ontwikkeling. Alleen Prysmian, opvolger van de kabelfabriek, is nog een grote werkverschaffer voor laaggeschoold personeel.
Delft mikt nu vooral op startende ondernemingen die min of meer verbonden zijn aan de Technische Universiteit en die gehuisvest worden in bouwdozen langs de snelweg. Ook Vuyk kan zich Delft moeilijk voorstellen zonder Calvé, maar zijn nostalgie verpakt hij in een pleidooi voor een Calvé-museum in de stad.
Ruim duizend werknemers telde Calvé in de jaren vijftig, toen de drie spraakmakers voor de eerste keer de fabriek betraden. Nederland verkeerde in een staat van wederopbouw en de arbeidskrachten werden overal vandaan gehaald. Van Daalen en Verhoeff kwamen van Den Haag en Rotterdam naar Delft, want de werkgelegenheid in de fabriek werd beloond met woningbouw in de stad.
Vooral de wijk De Bras, precies aan de andere kant van het water, werd bevolkt door Gistklodders en Oliefabriekers. Dat kon hoog oplopen, zegt Aad Verhoeff. De werknemers van de Gistfabriek voelden zich superieur aan die van Calvé, waar het werk minder eisen stelde. De daarmee gepaard gaande onenigheden liepen dwars door families. ‘Het was net Ajax tegen Feyenoord.’
In hun boek schetsen de drie auteurs een mooi beeld van die twee bedrijfsculturen en ook over het grote verschil tussen fabrieks- en kantoorpersoneel. Ze hebben in vakbond en ondernemingsraad een belangrijke bijdrage geleverd aan de emancipatie van de arbeider.
Vooral de strijdbare Aad Verhoeff, intern aangeduid als hoofd afdeling schermutselingen, liet zich gelden. Hij organiseerde in 1977 ook de grote staking waarmee Calvé landelijk nieuws werd. Inzet was de automatische prijscompensatie, een strijd die met succes werd afgesloten.
Dertig jaar later hangen de Calvé-hekken opnieuw vol spandoeken, souvenirs van de staking twee maanden geleden tegen de sluiting, die uitmondde in een sociaal plan voor de 170 overgebleven werknemers.
Aad Verhoeff is meteen naar de Wateringseweg gereden toen hij het trieste nieuws hoorde. Hij kan er nog steeds niet over uit. Elke keer als hij langs de fabriek rijdt, denkt hij: verdomme! ‘Calvé is toch een stuk van mijn leven geweest en straks is het er niet meer.’