Zwevend in een abstracte stad
Marc Chagall herinnerde zich vooral de grauwheid van Vitebsk, waar hij opgroeide. Toch verschiet het stadje op zijn schilderijen steeds van kleur....
UIT de behoefte aan licht verklaarde hij later zijn vertrek. 'Ik haat de Russische of Oost-Europese kleur', zei Chagall in 1967. 'Hij doet me denken aan schoeisel. Soutine, ik - wij allemaal - zijn vanwege de kleur weggegaan. Ik was heel donker toen ik in Parijs aankwam. Ik had een aardappelkleur, net als Van Gogh. Parijs is licht.'
Marc Chagall (1887-1985) verliet zijn geboortestad voorgoed in 1920, maar de herinneringen aan zijn jeugd hebben hem nooit losgelaten. Vitebsk was een provinciestad in het westelijke gedeelte van het tsarenrijk. 'Een unieke stad, een ongelukkige, een saaie stad', zoals hij in 1931 in Mijn Leven zou schrijven. 'Vitebsk - een wereld op zich.' Meer dan de helft van een bevolking bestond uit joden. Het lag aan de grens van het gebied waar joden zich vrij konden vestigen.
Grijs en kleurloosheid heersen er nog steeds, de voorstad van Vitebsk (in het Noord-Oosten van Wit-Rusland) is opgetrokken in de bekende laatcommunistische stijl. Maar richting binnenstad lokt het overdadige groen. De heuvels, de rivier, de gele en witte gebouwen - samen bepalen ze het panorama dat Chagall zo dikwijls heeft geschilderd. Waar bij Chagall de barokke kathedraal op de achtergrond zelden ontbreekt, is nu een groot plein, geschikt voor militaire parades. Het achttiende-eeuwse stadhuis met de elegante toren is overeind gebleven.
Door smalle straten met gerestaureerde historische gevels loop je vanzelf naar de rivier de Vitba. In een groot park, waar op deze warme middag de bevolking de koelte opzoekt, staat het vroegere gouvernementsgebouw; zijn façade met Griekse zuilen is in de richting van de oever gekeerd. Je herkent het meteen van Chagalls Over Vitebsk (1914-18), evenals het opvallende rode huis in het centrum van het schilderij: daar is nu het Chagall-museum gevestigd, met een mooie collectie grafiek.
Tuur je door de vensters van dat rode huis naar de overkant van de rivier, kun je verscholen achter bomen de plek ontwaren waar Chagall is opgegroeid. Van het huis is nu een museum gemaakt. De winkel aan de straatzijde, waar moeder een kruidenierszaakje dreef, is gereconstrueerd. Tussen de hoogbouw in de buurt zijn nog een paar houten huisjes bewaard gebleven. De krullerige raamlijsten, wit of blauw geschilderd, stammen nog uit een tijd ver voor de revolutie.
Hier in Vitebsk kwam Chagall op de academie van Joeri Pen - een schilder in de romantische traditie en een vooraanstaande figuur in het joodse culturele leven - de jongere kunstenaar El Lissitzky tegen. Hij was net als Chagall al snel uitgeleerd bij Pen. Chagall vertrok naar Parijs, Lissitzky wat later naar Duitsland. Beiden zouden terugkeren naar Vitebsk om zich aan de kant van de revolutionare avant-garde te scharen. Het gebouw waar Pen destijds les gaf, dient nog altijd als school, nu voor technisch onderwijs.
Chagall kwam terug toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Zijn werk was onder invloed van de Parijse jaren drastisch veranderd. Het Vitebsk op zijn schilderijen voor 1910 is somber, met een dreigende sfeer. De mensen die hij schildert, lijken nauwelijks los te kunnen komen uit de bruine klei, waarin hun voeten zijn verzonken. Onder invloed van Parijs is Vitebsk ineens een sprookjesstad, 'eenvoudig en eeuwig als de gebouwen op de fresco's van Giotto', aldus Chagall in zijn autobiografie.
Het lijkt alsof hij bij voorbaat al zijn herinneringen schildert, op afstand, terwijl hij nog midden tussen dat leven zit. Model stonden zijn oom, de veehandelaar, die 's avonds het dak opklom om viool te spelen. Of zijn eeuwig vermoeide vader met zijn ijskoude handen van de gepekelde haring die hij verkocht. Met liefde en deernis vereeuwigde Chagall deze vrome joden, achter wier zwijgen hij een wereld vol poëzie vermoedde.
Vitebsk verandert telkens van kleur, maar is altijd uit dezelfde elementen opgebouwd: de schots en scheef tegen elkaar hangende vierkante huisjes aan de kant van de rivier waar Chagall en zijn familie woonden, het hoge panorama van de binnenstad met de kathedraal, de herenhuizen, het gouvernementsgebouw, waar Bella, zijn geliefde, dochter van welvarende juweliers, vandaan kwam.
Het waren twee gescheiden werelden, die Bella en Marc Chagall alleen hand in hand zwevend boven de stad leken te kunnen ontstijgen. Ondanks het huiselijk geluk was deze periode allerminst idyllisch; Chagall leefde in zijn geboorteland 'als een mens wiens wereld op zijn kop stond'.
De Oktoberrevolutie van 1917 verschijnt pas in de jaren dertig in zijn werk, toen hij allang weer met zijn gezin in Frankrijk woonde. Hij beeldt Lenin daarop af als een clown die een handstand maakt, de rode vlag ligt op de grond, een bewapende horde rukt op naar het rustige dorpstafereel aan de rechterkant van het schilderij. Dat is een commentaar dat hij in Vitebsk niet zou hebben durven schilderen.
Chagall heeft Vitebsk getekend, vastgelegd, zelfs in zekere zin gemaakt, maar ter plekke was er lange tijd geen teken van aandenken te vinden. In 1987 kreeg hij zijn eerste overzichtstentoonstelling in Moskou, Chagall werd in ere hersteld. Toch spraken de autoriteiten in Vitebsk nog steeds van 'Chagallomania' wanneer er iemand op het idee kwam iets in zijn geest te ondernemen. Pas in 1994 kwamen de twee musea tot stand. Ook werden er twee, nogal romantische, standbeelden voor hem opgericht. De collectie grafiek en het boekenbezit van het Chagal-museum zijn schenkingen van Duitse en Zwitserse verzamelaars en de familie Chagall. In Vitebsk was er niet één werk van hem meer over.
Aanvankelijk schaarde Chagall zich aan de kant van de Revolutie. De nieuwe orde zou vrijheid en gelijkheid brengen aan de joden van Rusland, daar geloofde hij heilig in. Maar ook in artistiek opzicht waren de jaren tussen 1917 en 1922 vol optimisme. In de beeldende kunst vond de sociale utopie een bondgenoot. De nieuwe vrijheid sloot aan bij ontwikkelingen die eerder tot de vorming van een Russische avant-garde hadden geleid. Leidende figuren in deze beweging hadden het romantisch academisme verlaten en aansluiting gezocht bij de traditie van de Russische volkskunst.
In dat licht valt ook de verwantschap tussen de wereld van Chagall, waarin de chassidische legenden van de joden opgingen in het Russische dorpsleven, en die van schilders als Larionov en Gontsjarova, de zogenoemde neoprimitivisten, te zien. In hun werk herleefde de rijke beeldtaal van de iconen, de ingekleurde houtsneden, het boeren boorduurwerk. Net als Chagall waren zij beïnvloed door de Franse fauvisten met hun vrije kleurgebruik als middel van expressie.
Aanvankelijk voegde ook Kazimir Malewitsj zich bij hen. Er waren gezamenlijke tentoonstellingen, zoals de legendarische Ezelstaart in Moskou (1912) en Ruitenboer in Leningrad (1916). Daaraan deed ook Chagall mee, maar al snel ontstond een scheiding der geesten. Joodse kunstenaars als Chagall en El Lissitzky namen de gelegenheid te baat om de joodse traditie nieuw leven in te blazen. Zij illustreerden gebedenboeken en nieuwe uitgaven van het oude testament. Maar de renaissance van de Russische volkskunst leidde bij sommigen tot een afkeer van westerse en andere 'vreemde' invloeden, wat voor de uitgesproken joodse kunstenaars bedreigend was. Aan de andere kant werd de kloof steeds dieper tussen hen die, zoals Tatlin en Malewitsj, de weg van de abstractie volgden en de kunstenaars die vanuit de werkelijkheid werkten.
Al in 1913 schilderde Malewitsj zijn eerste suprematistische voorstellingen - zijn zwarte vlak op een witte ondergrond zou uiteindelijk evolueren in een wit vlak in het wit. Tegen 1916 was voor Malewitsj (voorlopig, bleek later) het einde van de schilderkunst aangebroken. Met zijn theorieën over vorm en kleur wilde hij het materiële leven een nieuw aanzien geven. El Lissitzky volgde Malewitsj en bracht de theorie in de praktijk door de openbare ruimte, de architectuur, aan te kleden met suprematistische tekens.
Chagalls idealen waren bescheidener, maar ook hij wilde met zijn kunst 'de straat op' - letterlijk. In 1918 mobiliseerde hij ter gelegenheid van de eerste verjaardag van de Oktoberrevolutie kunstenaars en handwerkslieden om de stad te versieren. Vlaggen beschilderd met groene koeien en boeren met baarden die de paleizen vernietigen, wapperden in de stad. Er was vuurwerk en een parade, maar de bevolking was geschokt. Nergens was een gelijkend portret van Marx of Lenin te bekennen!
Eerder dat jaar was Chagall benoemd tot commissaris van kunsten in de provincie Vitebsk. Hij werd daarmee ook verantwoordelijk voor het kunstonderwijs in het gebied. In 1919 opende hij de Vrije Academie en haalde kunstenaars als Iwan Poeni en El Lissitzky als docenten binnen. Kort daarop deed Malewitsj zijn intrede in Vitebsk, al staat niet vast of dat op uitnodiging van Chagall gebeurde.
In Vitebsk hoopte Malewitsj, zoals hij in zijn correspondentie uit die jaren vermeldt, zijn ideeën over kunstonderwijs toe te passen. Maar ook de honger en de schaarste in het door burgeroorlog geteisterde Rusland dreven hem en een paar van zijn studenten naar de rust in het Oosten. 'In Wit-Rusland at men nog brood en uitgebakken vet', schrijft schilderes S.D. Dymschitz-Tostoja in haar memoires; zij had met Malewitsj als commissaris voor de volksopvoeding in Moskou samengewerkt. Zij kreeg toestemming voor een dienstreis naar Vitebsk (per veewagen, zoals gebruikelijk was), en kwam er pas na de viering van de oktoberrevolutie aan. 'Maar de stad pronkte nog', schrijft ze, 'met de versieringen van Malewitsj - cirkels, vierkanten, stippels en lijnen in verschillende kleuren en daarnaast de zwevende mensen van Chagall.'
Een jaar later werd Chagall tijdens een korte afwezigheid door Malewitsj en zijn volgelingen gewipt als directeur, zijn studenten waren haast allemaal overgelopen naar het abstracte kamp. Chagall raakte als 'rechtse' en 'conservatieve' schilder in een isolement en vertrok naar Moskou, om nooit meer naar Vitebsk terug te keren. In 1922 reisde hij naar Berlijn en vestigde zich het jaar daarop in Parijs. Zijn Vrije Academie werd omgedoopt tot Unovis, een afkorting van de woorden 'voorvechters van de nieuwe kunst', met leerlingen die niet ouder waren dan 16 jaar.
Vitebsk transformeerde in een suprematistische stad. 'De kwast van Kazimir Malewitsj is langs geweest', noteerde cineast Sergej Eisenstein over zijn bezoek Vitebsk in 1920. 'De rode bakstenen muren in de hoofdstraten zijn bedekt met witte verf met daarop groene cirkels, rood-oranje vierkanten, blauwe rechhoeken. Lang duurde dit niet. Al snel begonnen de autoriteiten zich met Unovis te bemoeien.
Er zouden misstanden heersen op de academie. De studenten kregen er zelfs de meest elementaire methoden van tekenen en schilderen niet onderwezen, viel op te maken uit een onderzoeksrapport. Ze zouden alleen maar discussiëren over het cubisme, het futurisme en het suprematisme. 'Het gevolg is dat de studenten niet in staat zijn portretten te schilderen van de leiders van de revolutie.' Gefrustreerd verhuisde Malewitsj zijn Unovis al in 1921 naar Moskou.
Ook dit stempel werd uit alle macht weggepoetst. Pas eind jaren tachtig verscheen in het straatbeeld een bescheiden monument voor de suprematisten van Vitebsk. Vlakbij de geelwit gepleisterde villa waar de Vrije Academie en daarna Unovis huisden, is op een gevel een wandschildering gereconstrueerd. Stralend bewijs van een herleefde belangstelling voor de revolutionaire avant-garde.
Vitebsk heeft weer oog voor Chagall en Malewitsj. Van de villa van de academie, waar nu een lommerd en een afdeling van bouw- en woningtoezicht zijn ondergebracht, wordt ook een museum gemaakt. Er is al geld voor de restauratie. Het wachten is nu op gulle schenkers van een collectie. Want van de kunst uit die jaren is in Vitebsk niets meer over.