klassiek
Zodra pianist Tamara Stefanovich aanschuift, komt het poëtische universum van Kurtág tot leven ★★★★☆
Op het Kurtág Festival in Amsterdam legde het ensemble Asko Schönberg een solide basis onder de kronkelende, stralende stem van sopraan Andrea Brassói-Jörös.
De avond is nog geen tien minuten oud, of de twijfel knaagt. Waar blijven, op het Kurtág Festival in het Amsterdamse Muziekgebouw, de tovermomenten waarop de Hongaarse componist György Kurtág patent heeft? Van die poëtische, theatrale, soms absurdistische klanken die het menselijk tekort zo treffend illustreren?
De pianist heet toch Pierre-Laurent Aimard – in de hedendaagse muziek lopen er weinig rond met een grotere reputatie. Aimard speelt een aantal miniaturen die Kurtág bestempelt als Játékok, spelletjes. Maar welke scherf Aimard ook oppakt, het lijkt alsof hij er alleen met zijn verstand naar kijkt. Verloren avond, denk je, tot na de pauze een tweede pianist aanschuift, Tamara Stefanovich. En opeens komt dat schuwe, verlegen, poëtische, humoristische, bij vlagen recalcitrante universum van György Kurtág tot leven.
Over de auteur
Guido van Oorschot schrijft sinds 2000 voor de Volkskrant over klassieke muziek en opera. Hij publiceerde verschillende boeken en maakt de maandelijkse podcast Klassieke klets.
Aanvankelijk stond het festival gepland voor 2021. Over de programmering dacht Reinbert de Leeuw nog mee, de Kurtág-promotor van Nederland. Maar de pandemie kwam, De Leeuw overleed en daarna werd het improviseren. Het festival voelde een beetje verweesd, ook omdat Kurtág (97) zelf te zwak was om vanuit Boedapest over te komen. Maar in Amsterdam kon de vraag tenminste worden gesteld: schreef hij muziek voor de eeuwigheid?
Miniatuur
Hoe Kurtág tot de miniatuur kwam, is gauw verteld. Parijs, jaren vijftig: de componist zat in een crisis. Psycholoog Marianne Stein had een tip: beperk je tot de simpelste muzikale elementen. Snuffel aan één toon. Kijk hoe je die kunt verbinden met een tweede. Tegen de mode van zijn tijd in – muziek als ingewikkelde systeembouw – vond Kurtág zo zijn stem in rechtstreekse, compacte expressie.
Toch brak hij pas door in 1981, met Berichten van wijlen juffrouw Troesova. Het is een liedcyclus op korte, soms heel korte gedichten van de Russin Rimma Dalos (‘In de stortvloed/ van gulzige blikken/ stond ik naakt tot op het bot.’)
Op het festival legde het ensemble Asko Schönberg een solide basis onder de kronkelende, stralende stem van sopraan Andrea Brassói-Jörös. Al ontbrak onder dirigent Lin Liao de borende concentratie die Reinbert de Leeuw steevast met zich meebracht.
Veeleisend kunstenaar
Wie György Kurtág (1926) heeft meegemaakt, weet hoe schuw de componist zich kan gedragen. Schrikachtig opkijken, ineenkrimpen onder aandacht. Maar als kunstenaar weet hij van geen wijken. Dat merkt iedereen die met hem samenwerkt bij het instuderen van zijn muziek. Kurtágs klankvoorstelling kent zo veel tinten en gradaties, dat ze amper in notenschrift te vangen valt. In soms niet meer dan een halve minuut moeten musici een sfeer treffen waarover hij jaren heeft nagedacht. Repeteren met Kurtág betekent dan ook: tien keer overdoen; niet zus, maar zo; sneller, of nee, langzamer. Om tureluurs van te worden. En morgen kan het allemaal weer anders zijn. Maar iedereen die door Kurtágs wasstraat is gegaan, bezweert dat de muziek ervan opknapt.
Tot de Kurtág-bezielers behoort ook Gerrie de Vries. Sterker, de Nederlandse mezzosopraan is de enige aan wie de componist het uitvoeringsrecht gunt van een ander vocaal sleutelwerk: What Is the Word (1990-1991). Op tekst van Samuel Beckett, zijn lievelingsschrijver, verklankt Kurtág een vrouw die opkrabbelt na spraakverlies. In Amsterdam stamelde, stotterde, schreeuwde en fluisterde De Vries virtuoos. Pierre-Laurent Aimard bleek als pianobegeleider in beteren doen, maar jammer dat het festival niet koos voor de latere versie met instrumentaal ensemble waar de kleur van afspat.
De mens is een bloem
Eén Hongaars zinnetje, ontleend aan de Bijbel, loopt als rode draad door Kurtágs oeuvre: Virág az ember, de mens is een bloem, zo kwetsbaar. Ook als de woorden niet letterlijk opduiken, zoals in Vier liederen van János Pilinszky (1973-1975), inspireren ze Kurtág tot meelij met de condition humaine. Ook als die mens een zatlap is die zeurt en lalt, zoals de bas Matija Bizjan hilarisch liet horen in lied één, Alcohol.
Of Kurtág muziek schreef voor de eeuwigheid? Ze maakt misschien een grotere kans dan die van beroemde 20ste-eeuwe systeembouwers als Karlheinz Stockhausen en Pierre Boulez; hun modernisme krijgt inmiddels ouderwetse trekjes, zeker voor jongere luisteraars. Wie weet verhogen Kurtágs haiku’s juist de kans op overleven. Operahuis: niet nodig. Massale troepen: ongewenst.
Ook het Dudok Quartet Amsterdam wreef een paar stukken memorabel op. Zoals de 12 Microludes voor strijkkwartet (1977). Sommige duurden een paar seconden. Andere klonken superteer en ultrazacht. Nummer 10, molto agitato, was dan weer de verklanking van een zenuwpees. En ook het Dudok Quartet bereikte het summum van Kurtágs kunst: de langzaam verdampende, sprakeloos makende slotmaat. Muziek als het leven zelf, want de mens is een bloem et cetera.
Kurtág Festival
Klassiek
★★★★☆
Asko Schönberg o.l.v. Lin Liao, Pierre-Laurent Aimard (piano), Tamara Stefanovich (piano), Dudok Quartet Amsterdam, vocale solisten.
8 t/m 11/3, Muziekgebouw, Amsterdam.