Youssou N’Dour blijft een diplomaat
Op het IDFA was de première van een documentaire over Youssou N’Dour. ‘Ik schaar me achter alle films over Afrika.’..
Een documentairefestival opluisteren gaat niet vanzelf. Je kunt de Senegalees Youssou N’Dour uitnodigen, de beroemdste Afrikaanse zanger uit de geschiedenis, opdat hij de Europese première van de over hem gemaakte documentaire I bring what I love kan bijwonen. Maar dan is het nog zoeken naar een geschikte Nederlandse zangeres die samen met N’Dour Seven seconds kan vertolken – het succesduet dat hij in 1994 opnam met Neneh Cherry.
Vrijdag werd zangeres Hind nog geopperd. Zondag, twee uur voor het optreden, komt Leonie Jansen de grote zaal van het Tuschinski theater binnengelopen, voor een soundcheck.
‘Hopelijk klikt het een beetje’, zegt festivaldirecteur Ally Derks, terwijl Jansen zich aan N’Dour voorstelt. Oud-presentatrice Jansen nam al eens een album op met drie zingende Senegalese broers – dat scheelt. N’Dour knikt haar goedmoedig toe tijdens het oefenzingen.
Een dag eerder geeft de Afrikaanse ster tekst en uitleg bij de film, samen met de timide documentairemaakster Elizabeth Chai Vasarhelyi. Dat het filmproject vier jaar zou duren, had geen van tweeën verwacht. Vasarhelyi filmde N’Dour terwijl die zijn album Egypt opnam, waarop hij zijn liefde voor de islam bezingt.
In Senegal weigerden de straatverkopers het album te verkopen, en werd de muziek niet gedraaid op de radiostations – zingen over Allah vond men niet gepast. N’Dour, die in Senegal al decennia als een God wordt aanbeden, viel voor een deel van zijn publiek van zijn troon. En kort voor de Westers release, vonden in de Verenigde Staten de aanslagen van 11 september 2001 plaats. N’Dour was bang dat Egypt nu helemaal verkeerd zou worden begrepen, en besloot zijn islamalbum pas jaren later wereldwijd uit te brengen, in 2004. Hij won er terstond zijn eerste Grammy mee, en die Amerikaanse prijs bood het Senegalese publiek voldoende reden hem weer in de armen te sluiten.
Vasarhelyi’s I bring what I love is een muzikale ode aan de islam en verdraagzaamheid, waarin N’Dour zich – ondanks inkijkjes in zijn familieleven – maar mondjesmaat blootgeeft. ‘Ik vond het soms moeilijk om de camera toe te laten in mijn leven’, erkent de zanger, ‘maar ik zag het groter belang.’
De oma, de moeder en de zus N’Dour komen voorbij in de documentaire. Die laatste windt zich op wanneer de Senegalezen haar broer laten vallen. N’Dour zelf blijft altijd diplomatiek; hij valt nooit uit zijn rol als spreekpersoon namens Afrika en de islam. ‘Ik heb me nooit zorgen gemaakt over commentaar’, zegt hij nu over de controverse. ‘Mijn geloof en mijn activisme zijn deel van mij, net als de muziek. Het voelt niet als last.’
N’Dour zou vandaag, maandag, het speciale IDFA Afrika-debat bijwonen, maar moet wegens zijn drukke schema afzeggen. Dat het gros van de tijdens het festival vertoonde Afrika-documentaires door westerlingen worden gemaakt – een van de debatonderwerpen – stoort hem niet. ‘Ik schaar me achter alle films over Afrika. Natuurlijk is het belangrijk dat meer Afrikanen hun eigen visie tonen, maar dat betekent niet dat het verboden is voor anderen om hun visie te geven. Het is net als in de muziek, je kunt mono luisteren, maar ook stereo.’
Op het eerste IDFA-weekeinde was nog een opvallende hoofdpersoon uit een productie aanwezig: oud-wereldkampioen schaken en politicus Garry Kasparov. Die bezocht de première van de over hem gemaakte documentaire In the Holy Fire of Revolution, over zijn vergeefse politieke strijd tegen Poetin. Kasparov kondigde een persconferentie aan, kwam niet opdagen en zocht later op de avond ruzie met IDFA-voorzitter Derk Sauer, tijdens de talkshow in discotheek Escape. Sauer, tevens tijdschriftenmagnaat in Rusland, zou zich enkel richten op het kleine percentage rijke Russen. Kasparov: ‘Voor u betekent Rusland business, voor mij is het mijn land.’
IDFA-voorzitter Sauer had de pers van tevoren al gewaarschuwd: ‘Kasparov is chagrijnig. Hij is áltijd chagrijnig.’