We gaan als het donker wordt
Verloren in Berlijn
Wie van mening is dat er een direct verband bestaat tussen de islam en geweld, zal dit bevestigd vinden in We gaan als het donker wordt van de Duitse schrijver Sherko Fatah (Oost-Berlijn, 1964). Wie meent dat deze relatie niet dwingend is, kan na lezen van deze boeiende, deels beklemmende roman eveneens zeggen dat hij gelijk heeft.
Sherko Fatah, zoon van een Koerdische immigrant uit Irak, wil kennelijk laten zien dat islamitisch geweld het product is van omstandigheden, die zich zowel in het Midden-Oosten als in het Westen kunnen voordoen. Fatah beschrijft de ontwikkeling van Kerim. De jongen groeit op in een ongelovig, Koerdisch gezin in het noorden van Irak. Geweld is een permanente begeleider. Bovendien is het tijdens zijn jonge leven vrijwel voortdurend oorlog.
Kerim wordt ontvoerd door jihadstrijders. Hij komt in de ban van het geloof, maar raakt tevens verstrikt in het geweld van de 'heilige oorlog'. Dit geweld schrikt hem af, maar hij kan er zich niet aan onttrekken, totdat hij de kans ziet weg te lopen.
In het tweede deel van de roman schildert Fatah de vlucht van Kerim naar Duitsland. Van belang is het derde en laatste deel. Kerim is aangekomen, vraagt asiel aan en krijgt dat ook. Maar wat te doen met de nieuwe vrijheid?
In deze roman is van integratie en inburgering nauwelijks sprake. Kerim leert weliswaar Duits, maar het verschil in cultuur laat zich niet overbruggen. Hij voelt zich in Berlijn eenzaam en verlaten en belandt bij een groepje allochtone hangjongeren. Hun leider, Amir, komt in contact met moslimfundamentalisten en radicaliseert. De leegte in zijn bestaan vult hij met geloof, en hij voelt zich nu 'verwant met de strijders die uit de heilige oorlog in Irak kwamen'.
Zij geven hem de opdracht Kerim te doden.
Sherko Fatah: We gaan als het donker wordt. Uit het Duis vertaald door Pauline de Bok. Cossee; 335 pagina's; € 22,90. ISBN 978 90 5936 275 8.