Columnsylvia witteman
Wat Reve zelf ‘romantisch-decadent’ noemde, kunnen we inmiddels toch wel duiden als melig geouwehoer
Het Boekenweekgeschenk heeft een mooi, dystopisch omslagje, dat ook niet had misstaan bij een heruitgave van Bordewijks Blokken. Dystopie is hip. De inhoud van het boekje, Wat wij zagen, is dat ook. Er komen mensen in voor die elf zakjes gojibessen bestellen, mensen die geloven dat de Holocaust niet heeft plaatsgevonden, mensen die spelen met het lipje van hun blikje mixdrank, mensen die spelen met dode katjes, mensen die vegetarische lasagne bereiden, mensen die zichzelf snijden, mensen die zichzelf bij een muurtje ‘positioneren’ (dat bleek gelukkig gewoon zitten te zijn) en mensen die denken dat de aarde plat is en dit geloof uitdragen met behulp van een horloge: ‘Het glas van de wijzerplaat was alleen niet plat, maar bol, een soort heel kleine stolp. Of dome.’
Ik las dit vol verbazing. Dan heb je al drie keer gelezen hoe die wijzerplaat eruitziet (Niet plat. Bol. Een soort heel kleine stolp.) en dan krijg je het voor de zekerheid nog een keer in het Engels: ‘dome’. Waarom? Als je al behoefte zou hebben om voor de vierde keer benadrukt te zien dat die wijzerplaat bol stond, dan zou je toch hopen op het uitstekende woord ‘koepel’.
Over zoiets lees je heen als de lectuur je meesleept, maar dat bleek niet het geval. Al die mensen, zich snijdend, zich positionerend of Holocaustontkennend, leken sprekend op elkaar, of erger nog, op helemaal niemand. Stellig heeft Bervoets dat expres gedaan om de dystopie extra luister bij te zetten, maar het neveneffect is dat de belevenissen van al die mensen, hoe akelig ook, je koud laten.
Ik dacht terug aan een ander Boekenweekgeschenk, een spookboekenweekgeschenk, want uiteindelijk werd het afgekeurd wegens ‘controversiële passages’: De vierde man van Gerard Reve, uit 1981. Te veel herenliefde. Maar geen nood, er werd alsnog een reguliere editie van gedrukt, die uitstekend verkocht. Ik herlas het gisteren, om een beetje bij te komen van Wat wij zagen.
De ‘ik’ vertelt het relaas van zijn ‘even hartstochtelijke als kortstondige verhouding met een jonge weduwe van het vrouwelijk geslacht’. Wat Reve zelf veertig jaar geleden ‘romantisch-decadent’ noemde, kunnen we inmiddels toch wel duiden als melig geouwehoer. ‘Als zulk een vrouw mij bijvoorbeeld op haar loonlijst der liefde zette, waarvoor ik in ruil jegens haar mijn manlijke plicht des lichaams geregeld bleef vervullen, dan zoude zij er wat mij betreft best een naar wat zij dacht voor mij geheime minnaar op na mogen houden, vooral als dat geen vieze oude man van boven de dertig maar een mooie atletische blonde scholier van zeventien zoude zijn…’ et cetera ad infinitum.
Het boekje is een pulpthriller, of eigenlijk een parodie op een pulpthriller, flinterdun van plot, vol freudiaanse dromen en symboliek met een koevoet, ironie en zelfspot ook, goddank, met uiteraard de zich onder het laken ‘verheffende muziektent’, en terzijdes, midden in een romantische scène als ‘Is uw plant een boom of heester? Zo ja, ga dan naar blz 13’.
Ik had De vierde man zó uit en bekeek toen ook nog de film, van Verhoeven. Niet flinterdun, maar moddervet. Van dikke Hitchcock zaagt men schaamteloos planken. Die dromen! Die sleutel! Dat schip! Wat een vondst ook, met die sfinx en die spin! Dat oog! Die afgeknipte lul! Die strop! En wat deed Jeroen Krabbé het weer fijn! En Thom Hoffman, die indertijd met enige verbeeldingskracht nog best voor een mooie jongen door kon gaan! En Renée Soutendijk, ach ja, die stem van Renéetje! ‘Je kunt wel zzien dat je geen vraauw hebt die je verzurgt’...
Zo vergat ik de eigentijdse beslommeringen van Bervoets’ bloedeloze wezentjes, en had toch nog een heerlijke avond.