Wat maakt een filmoverval een goede filmoverval?
In Le Fidèle wordt er weer eens ouderwets een bank overvallen. Wat maakt een filmoverval een goede filmoverval?
Het is een routineklus, dat zie je zo. Wanneer Gigi (Matthias Schoenaerts) en zijn makkers de bank van Dilbeek beroven doen ze dat als agenten die een drugspand binnenvallen: doelgericht, alert doch kalm. Een van hen neemt zelfs de tijd om een medewerker gerust te stellen. Neem het niet persoonlijk, we zijn zo weg.
Deze aardige bankroofscène komt uit Le Fidèle, Michaël Roskams misdaaddrama over de fatale liefde tussen een gangster en een autocoureur. Akkoord, de bankrovers klinken onheilspellend omdat ze stemvervormende maskers dragen, en een van hen deelt een paar rake klappen uit aan de racistische bankmanager, maar echt spannend wil het niet worden. Het zal er ook mee te maken hebben dat het de eerste overval in de film is. Iedereen die bekend is met het genre weet: díé verloopt meestal soepel.
Lees hier de recensie van Le Fidèle
'De steeds dramatischere plotwendingen in Le Fidèle overtuigen minder en minder. Adèle Exarchopoulos maakt er het beste van, maar heeft weinig om mee te werken', schrijft onze recensent Pauline Kleijer.
Sjablonen van het misdaadgenre
U kent zulke bankovervalscènes. In het collectieve filmgeheugen zijn ze net zo'n vanzelfsprekende aanwezigheid als, ik noem maar iets, de afscheid nemende geliefden op het perron of de langgerekte schaduw van een moordenaar. De maskers (panty's, ijshockey, presidenten, doodshoofden, veel doodshoofden), de bevelen ('Op de grond!'), de uitkijk met zelfbeheersingsproblemen (vroeg of laat slaat of schiet hij iemand voor z'n kop) behoren tot de sjablonen van het misdaadgenre. Als parodie doen ze het ook goed.
Ze gaan ook best ver terug, bankovervalscènes. Op z'n minst tot de jaren dertig van de 20ste eeuw. Amerika verkeerde in een economische depressie en het land werd geteisterd door een plaag van bankovervallers. Jonge, niets en niemand ontziende gangsters als John 'Public Enemy Number One' Dillinger en George 'Machine Gun Kelly' Barnes trokken van staat naar staat om kluizen leeg te trekken. Waarop de filmbonzen van Hollywood, immer de vinger aan de pols van de tijd, hen portretteerden als anti-helden in semi-biografische misdaadvehikels.
Het genre (met klassiekers als The Public Enemy en Little Caesar, beiden uit 1931) was populair, maar werd al snel getorpedeerd door de Hays Code, een verzameling zelfcensurerende geboden waaraan studio's zich omwille van de door kerk- en overheidsdruk ingegeven zedelijkheid van begin jaren dertig tot in de jaren zestig dienden te houden ('gij zult geen gangsters verheerlijken' luidde één gebod ). Pas na die tijd, met Arthur Penns Bonnie and Clyde (1967), werd de overvalfilm gerevitaliseerd - met wrake. De recentere bankrooffilms zijn harder, directer, gewelddadiger en bloederiger dan de belegen genrefilms van weleer. Maar wat maakt de overval nou tot zo'n filmklassieker?
Revanche
Onmiskenbaar element is de impopulariteit van de bank als instituut. Banken zijn hufters, nietwaar? Uit eigen gewin doen ze onbesuisde investeringen met uw spaargeld, om, wanneer die investeringen slecht uitpakken en ze om dreigen te vallen, ook nog eens een beroep te doen op uw belastinggeld. Bij wijze van wederdienst brengen ze u kosten in rekening wanneer u in het buitenland wilt pinnen. Banken waren debet aan de Grote Depressie en de huizencrisis, willen u geen lening geven en zijn grijze, onneembare instituten, dus anders dan bij burgers (die in bankovervalfilms meestal worden ontzien) is er sprake van leedvermaak wanneer ze zelf moeten inleveren. Kleine dief besteelt grote dief: helemaal niet erg.
In een film als Inside Man (2006, Spike Lee) wordt een dergelijk sentiment fijntjes gevoed. Een meesterbankrover, lekker eng gespeeld door de Engelse acteur Clive Owen, houdt hierin in de periode net na 9/11 een man of twintig gevangen in een groot filiaal van een gereputeerde New Yorkse zakenbank; een agent (Denzel Washington) probeert op zijn beurt te voorkomen dat er mensen sneuvelen en dat Owen er met de poet vandoor gaat. Tot zover business as usual, maar gaandeweg kantelt des kijkers sympathie. De rover blijkt nobeler te zijn dan verwacht; de bank blijkt gebouwd op bloedgeld, verkregen met verpatste spulletjes van Holocaustslachtoffers. Wanneer Owen aan het eind van de film met zijn sporttas met dollars het filiaal uitwandelt denk je: prima. Maar revanche alleen verklaart niet waarom de bankroof zo'n all time favourite is.
Morele spagaat
Er zijn andere redenen voor zijn populariteit. Hij biedt scriptschrijvers en regisseur de mogelijkheid om personages van allerlei pluimage onder druk van tijd en geweld in een kleine ruimte bijeen te brengen, hetgeen oude vriendschapsbanden op scherp kan zetten en nieuwe kan doen ontstaan.
Maar het aantrekkelijkst aan een bankovervalscène is dat hij ons, kijkers, in een morele spagaat dwingt. Hij laat ons meevoelen met slachtoffers van zo'n overval, de angstige loketbediende die als gijzelaar wordt meegenomen in The Town (Ben Affleck, 2010), de panikerende, op de grond gedwongen burgers in The Dark Knight (2008). Tegelijk, en hier zit hem de kneep, wekt hij bewondering voor de daders, hun gewiekstheid en koelbloedigheid. Als kijker wil je dat de overvallers gepakt worden, en tegelijk wil je het niet, wat zorgt voor een gevoel van medeplichtigheid. Hoe sterker de scène is gespeeld en gefilmd, des te sterker dat dubbele gevoel.
Tekst gaat verder onder de afbeelding.
Zo bekeken zijn de bankroofscènes in Point Break (1991) niet heel sterk. De door Patrick Swayze aangevoerde, met maskers van Amerikaanse ex-presidenten uitgedoste club bankrovers vind je door hun theatrale mimiek en flauwe kreten (Nixon die zegt: 'I'm not a crook' et cetera) maar maf, waardoor je nooit hoopt dat ze niet gepakt worden. Integendeel: eigenlijk hoop je dat ze heel snel gepakt worden, zodat die arme bankmedewerkers van ze af zijn, en jij ook. Andere bankroofscènes laten je wél heen en weer pendelen tussen medelijden en ontzag.
Die uit Heat (1995, Michael Mann) bijvoorbeeld, een film die over de hele linie meesterlijk is. Van het dubbelgangersmotief van bankrover (Robert de Niro) en rechercheur (Al Pacino) tot het bedwelmende decor van Los Angeles dat geheel lijkt opgetrokken uit licht en glas, tot de echo's van de inslaande kogels tussen de flats tijdens een episch vuurgevecht: alles eraan deugt.
Met de bankroof laat de film zien dat de aantrekkingskracht hem ook zit in de manieren waarop in de filmgeschiedenis zo eindeloos gevarieerd is op het standaardthema, als ware het jazz. De overvalscène in Heat duurt vrij lang, minstens een minuut of twaalf, en zit vol intrigerende tegenstrijdigheden. Robert De Niro zelf bijvoorbeeld, die bruut en vreemd meelevend is tegelijk. Eerst iemand een bloedneus slaan en hem vervolgens het moederlijke advies geven om rechtop te blijven zitten omdat dat beter voor de bloeding zou zijn: dat soort dingen. Zijn daad wekt afschuw, maar de precisie waarmee hij die daad uitvoert en de rust waarmee hij met de buit naar de vluchtauto wandelt, maakt hem op een perverse manier bewonderenswaardig. Tegen de tijd dat Pacino en zijn mannen op de plaats delict zijn gearriveerd vechten twee stemmetjes in je hoofd om voorrang, waarbij het ene roept: oppakken dat tuig, terwijl het andere zegt: goed gedaan, mannen.
Dog Day Afternoon
Nog sterker zijn die stemmetjes in Sidney Lumets Dog Day Afternoon (1975). Deze film is gebaseerd op een echte bankroof. Die vond plaats op een snikhete middag in augustus 1972 in een bank in Brooklyn, waar de 25-jarige John Wojtowicz (spreek uit: What-a-witz) en twee vrienden het dienstdoende personeel kidnapten.
Wojtowicz was een ex-bankbediende en had een nobel motief voor zijn misdaad. Van de buit wilde hij een geslachtsveranderingsoperatie voor zijn gedeprimeerde geliefde kopen. Helaas: eerder die middag had het geldtransport de kluis leeggehaald, waardoor zich in het hele bankgebouw niet meer dan een schamele 1.100 dollars bevonden.
De echte klap voor Wojtowicz kwam toen hij merkte dat de buitenwereld inmiddels lucht had gekregen van zijn misdaad en het voltallige New Yorkse politiekorps op de stoep stond. Alsook: de cameraploegen van de lokale én van landelijke nieuwszenders zonden live uit. Daarna ving een onderhandelingsspel aan tussen gijzelaar en politie dat diep in de nacht beslecht werd ten gunste van de laatste. Wojtowicz' handlanger werd neergeschoten. Hijzelf ging vijf jaar achter de tralies en overleed in 2006.
In Al Pacino's vertolking is Wojtowicz een zenuwachtige, aandoenlijke, bij vlagen slapstick-achtige verschijning. Hij hannest met zijn geweer, steekt kasboeken in de fik, belt met het vriendje van een van de gegijzelde meisjes (de jongen wil weten hoe laat ze thuis is), jut het rijkelijk toegestroomde publiek op, doet kortom alles wat een bankrover niet hoort te doen. Zijn overval is een aaneenschakeling van halfbakken plannen en onfortuinlijke improvisaties. De film had ook kunnen heten: Bankroven - hoe het niet moet.
Als gezegd: wat Dog Day Afternoon onder meer zo goed maakt is dat hij de sympathie van de kijker heen en weer laat pingpongen tussen Wojtowicz en zijn slachtoffers. Eerst ben je op de hand van de bankrover, dan op die van de gegijzelden: de bejaarde portier met astma, de zwaarlijvige, zwetende manager, de meisjes die naar het toilet moeten of bevangen zijn door claustrofobie. En uiteindelijk, wanneer Wojtowicz te maken krijgt met cynische politie-onderhandelaren, uiteindelijk toch weer op die van de overvaller. Hij is een kluns, deze Wojtowicz met zijn tics en doorweekte overhemd, en toch hoop je dat hij weet te ontsnappen. Wanneer hij uiteindelijk op de motorkap van een politieauto hardhandig wordt ingerekend, laat dat je niet onaangedaan.
De grappigste? Abt natural.
De grappigste bankoverval is snel gevonden. Die zit in Woody Allen's mockumentary (een van de eerste) Take the Money and Run (1969). Bankrover Virgil Starkwell (gespeeld door Allen zelf) stapt een bank binnen, geeft de loketbediende een 'dit-is-een-overval'-briefje en dan... niets.
De loketbediende staart naar het briefje en haalt er een collega bij, met wie hij een discussie begint: Virgils handschrift blijkt zo beroerd dat men hem amper begrijpt ('Abt natural?'). Volgende shot: de manager probeert Virgils briefje te ontcijferen( 'Im pointing a gub at you?'). Weer een shot later staat het voltallige bankpersoneel luidkeels te discussiëren over de spelling van Virgils briefje ('No, thats an N'). Enfin, kijkt u vooral zelf.