BeschouwingEgofictie
Waarom schrijven schrijvers zo graag over schrijvers?
Waarom verschijnen er zoveel romans over schrijvers die aan een boek werken? Vooral jonge(re) auteurs krijgen er geen genoeg van. In zijn nieuwe roman – ook weer zo een – legt Thomas Heerma van Voss het mechanisme geestig en genadeloos bloot.
Een van de eerste schrijfwetten die ik leerde, direct na het cliché show don’t tell, was: schrijf nooit over een schrijver. De schrijver die me het advies gaf, schreef een paar jaar later een roman over een depressieve schrijver in Amsterdam. Goed boek, maar daar gaat het nu niet om.
Regels zijn er om gebroken te worden, schrijfregels al helemaal, maar toch is het opvallend hoe irrelevant dit decreet inmiddels is geworden. Vooral onder de generatie jonge(re) schrijvers is het eerder regel dan uitzondering om een boek over een schrijver te schrijven, liefst eentje die aan een boek werkt. In het boek dus.
Van de dertien Nederlandse romans die Das Mag, de uitgever die geldt als hofleverancier van deze generatie, publiceerde sinds de oprichting in 2016, hebben er negen een schrijver als hoofdpersoon. Titels als Nachtouders (2019) van Saskia de Coster, Drift (2018) van Bregje Hofstede, En we noemen hem (2017) van Marjolijn van Heemstra en Dennie is een star (2019) van Maartje Wortel.
In dit rijtje past ook Niña Weijers’ veelgeprezen roman Kamers antikamers (2019), die haar een nominatie voor de BNG Literatuurprijs opleverde. Voeg daaraan toe: IJstijd (2014) van Maartje Wortel, Het verdwijnen van Robbert (2013) van Robbert Welagen, Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken (2017) van Arjen van Veelen en De vergeting (2013) van Daan Heerma van Voss, allen auteurs uit de jaren tachtig.
Uit een iets oudere generatie, maar óók een geroemde recente roman over een schrijver (van ‘plotloze thrillers’) is De goede zoon van Rob van Essen (57), winnaar van de Libris Literatuur Prijs 2019. Ook genomineerd dat jaar: het eerdergenoemde Drift en Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer, waarin een schrijver genaamd Ilja Leonard Pfeijffer een roman schrijft, zegt hij tegen zijn uitgever, over ‘de Europese identiteit, die verstrikt is in het verleden’.
Trend: metafictie
Over jezelf schrijven is uiteraard van alle tijden. Kijk naar de Personagebank, een onderzoeksproject waarvoor de figuren uit 301 Nederlandse romans zijn geturfd. Schrijver is het op twee na vaakst voorkomende ‘beroep’, na student en scholier. Maar typisch van de laatste jaren is de voorliefde voor metafictie: het boek dat wordt geschreven in het boek. Wat verklaart deze trend? En hoe wordt de schrijver als verteller ingezet in deze boeken?
Een deel van het antwoord op die vragen vinden we in de nieuwste roman van Das Mag: Condities van Thomas Heerma van Voss – over een schrijver. Hoofdpersoon Vincent Pek lijdt aan de auto-immuunziekte Crohn, die hem hevige buikkrampen en bloederige ontlasting bezorgt, en worstelt met een verhalenbundel, zijn derde boek. Als hij het manuscript inlevert bij zijn uitgever Gerard vraagt die of Pek één verhaal, waarvan de uitgever al weet dat het autobiografisch is, wil uitbreiden tot een roman.
Uiteraard gaat net dit verhaal over de ziekte die Pek het liefst verborgen wil houden. Het staat hem tegen, zo’n zielig verhaal over zijn ziekte. Bovendien heeft hij een hekel aan al die slecht geschreven egoboekjes. Maar hij laat zijn ijdelheid strelen door de uitgever en gaat aan de slag. Steeds meer van zijn eigen pijn stopt hij in het boek en dat geeft hem een goed gevoel, alsof hij de controle over de aandoening weer verovert. De controle die hij in zijn echte leven kwijt is. Eindelijk heeft zijn ziekte nut.
De uitgever is blij met het resultaat en stelt voor om de hoofdpersoon Vincent Pek te noemen, ‘steeds meer schrijvers spelen met die spanning’, maar Pek houdt het op de naam Gregor. Op de boekpresentatie maakt de uitgever nog een grapje over Peks aanvankelijke huivering om op het buikpijnverhaal te focussen, ‘alsof ik iets zeer obsceens voorstelde’. De zaal lacht luid.
Condities is een mooi opgebouwde bespiegeling op de trend van schrijvers die over schrijvers schrijven, een satire in zekere zin, hoewel onderkoeld en ernstig opgeschreven. Die cynische metablik op de literaire wereld kom je vaker tegen. Ook in IJstijd van Maartje Wortel wordt hoofdpersoon James Dillard gevraagd een persoonlijk boek te schrijven dat hij eigenlijk niet wil schrijven.
Grondige zelfanalyse
Wat veel van deze boeken kenmerkt, is het grondige en analytische zelfonderzoek (en de hoofdpersonen die zich bewust zijn van die blik naar binnen). ‘Mijn nieuwste obsessie, dat ben ikzelf’, merkt hoofdpersoon Daan Heerma van Voss op in De vergeting. Hij wordt overvallen door tijdelijk geheugenverlies, net op het moment dat hij schrijft over een personage dat hetzelfde overkomt.
Ook Niña Weijers onderwerpt in Kamers antikamers haar hoofdpersoon, een naamloze schrijver van rond de 30 in Amsterdam, aan een zelfonderzoek. Telkens in andere perspectieven verkent ze de levens die de vrouw zou kunnen leiden. Er is het ‘kalme geluk’ van een burgerlijk leven met een man, een kind en een kookeiland, een vrij leven alleen, een destructieve relatie met een vrouw.
Nog zo’n grondige zelfanalyse: in Nachtouders van Saskia de Coster reizen Saskia en Juli naar het eiland waar de donorvader van hun zoontje Saul is opgegroeid. Saskia wilde geen kind en worstelt met het moederschap. De Coster wisselt hoofdstukken in de ik-persoon af met dialogen uit een scenario, verhaaltjes uit een schrift, prozagedichten en dagboekachtige fragmenten.
Het meest meticuleus is Bregje Hofstede in de ontleding van haar zieleroerselen. In Drift zoekt verteller Bregje, zwervend door Brussel, in haar opschrijfboekjes naar voortekenen van haar verbroken relatie. ‘Dit obsessieve teruglezen van mij betekent ook dat ik met modderpoten door ons verleden banjer om overal aan te wijzen wat er niet precies klopte.’
Een deel van de verklaring zou kunnen zijn: het is een tijd van zelfonderzoek, van het bestuderen van identiteit en wortels. Wanneer de cultuur zo is gericht op sleutelen aan en kennen van het zelf, van mindfulness en stamboomonderzoek tot therapie en microdoses, is het logisch dat daarvan ook een weerslag is te zien in de literatuur. Een mijmerende roman is voor introspectie in wezen de ideale vorm.
De blik naar binnen houdt ook verband met de hunkering naar autobiografisch werk onder uitgevers, zoals geestig en genadeloos blootgelegd door Thomas Heerma van Voss in Condities. Die hunkering is weer gebaseerd op de voorkeur voor autobiografische boeken onder het publiek en journalisten.
‘Mensen snakken naar waargebeurde verhalen, iets waarvan ze voelen dat het echt is’, zegt de uitgever tegen Vincent Pek in Condities. ‘Elke auteur die tegenwoordig aandacht krijgt of een beetje boeken verkoopt schrijft over zichzelf. Kijk naar die ene zwarte transgender die net gedebuteerd is: de slechtste stilist van de eeuw, maar iedereen heeft het over hem.’
De uitgever benadrukt in de gesprekken en mails met Pek telkens dat het boek ‘authentiek’ moet zijn, dat de ‘ware pijn’ erin terecht moet komen, dat het ‘nog een slag persoonlijker’ mag. ‘Durf genadeloos te zijn’, spoort hij de schrijver aan. Pek moet ‘echt diep gaan’.
Niet alleen lezers vallen voor ‘echtheid’, of voor het spel daarmee, ook critici wijzen vaak op de overeenkomsten met de werkelijkheid en wat het effect daarvan op het verhaal is. Over Nachtouders in De Groene Amsterdammer: ‘De auteur De Coster is via de overeenkomsten met het personage Saskia aanwezig in het verhaal, wat de authenticiteit van de roman versterkt – she writes what she knows.’
Veelheid aan vormen
Condities wijkt af van veel soortgenoten door de conventionele vorm: een roman verteld in degelijke, beeldende scènes. In Drift, Kamers antikamers en Nachtouders zien we een veelheid aan vormen, genres, tijden en perspectieven, waarbij klassieke scènes vaak ondergeschikt zijn. In Kamers antikamers noemt de hoofdpersoon zelfs de ‘recensent die mijn boek had bekritiseerd vanwege een gebrek aan scènes’.
In de alternatieve tijdlijnen van Kamers antikamers is een personage eerst een vrouw en in een volgend hoofdstuk een man. Er is een interview opgeschreven als een scène in de ik-persoon, een hoofdstuk opgeschreven als een interview, er zijn horoscopen, een verslag van een door het Letterenfonds bekostigde reis naar de roots, een brief daar weer over.
Naast de dagboeken en notitieboekjes waaruit Hofstede haar Bregje laat citeren in Drift staan ook hele hoofdstukken van haar eerste (fictieve) roman afgedrukt. Met een schrijver als verteller zijn dat soort afwisselingen zonder uitleg gerechtvaardigd. Het is niet vreemd als een schrijver zomaar aan een essay begint in het boek, een gedicht aanhaalt of een kale toneeldialoog zonder context presenteert.
Heerma van Voss haalt in Condities ook een bescheiden vormproef uit. Nadat de uitgever lang heeft aangedrongen om Peks manuscript om te schrijven van de derde in de eerste persoon, want de pijn wordt indringender als die direct is beschreven, schakelt Heerma van Voss in het tweede deel opeens over naar de ik-persoon. Een moment vraag je je af of Peks eerdere kritiek op ‘veredeld dagboekproza’ hiervoor niet ook geldt. Nee, daarvoor is het toch echt te goed geschreven.
De veelvormigheid zou een reactie kunnen zijn op de ontvangst van het eerdere werk van deze schrijvers. Heerma van Voss schrijft in Condities dat er in duidende stukken over Peks generatie meestal werd geconcludeerd ‘dat Pek en zijn collega-auteurs weinig van belang meemaakten en dus ook weinig hadden om over te schrijven’.
Dat soort betogen zijn een paar jaar geleden inderdaad verschenen, vaak gepaard gaand met het verwijt dat deze generatie geen engagement vertoonde. Sindsdien is de blik niet meer naar buiten gericht, maar zijn de boeken wel essayistischer, grilliger en gelaagder. In zijn recensie van Kamers antikamers in NRC typeerde Thomas de Veen deze lichting als ‘zwaarwichtig autofictioneel essayerende millennialschrijvers, die overpeinzing boven levenservaring stellen’.
Wereldwijde stroming
Deze boeken maken deel uit van een wereldwijde stroming van metavertellingen (niet alleen in literatuur, maar ook in series en films). De verteller reflecteert in metafictie op het medium, de structuur en de techniek, personages zijn zich er dikwijls van bewust personages te zijn. De verteller herinnert zo de lezer voortdurend aan de gekunstelde vorm die de roman is. Het zijn, kortom, verhalen die gáán over verhalen vertellen.
En welk personage is daar beter geschikt voor dan een schrijver? Als vriendin M in Kamers antikamers de hoofdpersoon te simpel psychologiseert, noteert Weijers: ‘Ik zei tegen M dat hoe meer ze fungeerde als mijn externe geweten, hoe verder ze afvlakte als personage.’ Een paar pagina’s verder zegt de hoofdpersoon tegen M: ‘Mijn redactrice, zei ik, noemt jouw rol in mijn boek comic relief.’
Als elk verhaal al zo’n beetje is verteld en het publiek bekend is met de conventies van het genre, wordt het een stuk interessanter om de sjablonen en beperkingen ervan binnenstebuiten te keren. Daarmee pareer je ook eventuele kritiek op sleetse ideeën of genrewetten (wat fijne satire kan opleveren). Pfeijffer laat zijn Ilja in Grand Hotel Europa geregeld afgeven op zijn eigen clichématige bedenksels. Weijers schrijft direct na het woord ‘Tegelijk’ tussen haakjes ‘schei uit met dat woord, lelijk en lui!’.
Metaverhalen lijken ook goed te passen bij de neurotische, licht afstandelijke en overanalytische vertellers die je in veel recente romans tegenkomt: personages die vanuit helikopterperspectief naar hun leven kijken, in plaats van er middenin te staan. In Drift onderzoekt verteller Bregje de relatie tussen liefde en taal. Terugblikkend vraagt ze zich af: gaf ze met taal haar liefde vorm of was het andersom?
De reflecties leiden in de beste voorbeelden tot inzichten over verhalen vertellen. In Kamers antikamers staan twee perfecte anekdotes (ze kan dus wél gewoon een goed verhaal vertellen, concludeerden critici) over een overval op Bali en de begeleiding van een gehandicapte jongen. Verstopt daarin zit een les over hoe we verhalen over onszelf vertellen, verhalen die wellicht niet eens kloppen, maar wel blijvende gevolgen hebben.
Aantrekkelijk voor recensenten
Wellicht ook van invloed op de populariteit van metafictie: op recensenten (en jury’s) hebben deze boeken een grote aantrekkingskracht. De romans gaan over een wereld die zij kennen. En de reflecties op de structuur zijn aanlokkelijk, omdat zij in hun recensies die structuur ook blootleggen. Bovendien: een metavertelling suggereert al snel dat het verhaal gelaagd is en dus interessanter dan een conventionele roman.
Vrijwel elke recensent haalde de volgende zin van Weijers aan: ‘Het komt me ineens zo kinderachtig voor, personages verzinnen die een conflict moeten hebben, een onmogelijk verlangen, en na wat tegenslagen uiteindelijk berusten of roemloos ten onder gaan.’ Zo kon een recensent ook de poëtica van Grand Hotel Europa uitleggen door Pfeijffer te citeren: ‘Zo moet ik schrijven. Groots moet het zijn, en overdadig, een overweldigende orgie van fantasie met de technische perfectie van de commercieelste kitsch.’
In Condities staan ook een paar van dat soort zinnetjes. Pek is klaar met zijn eerdere werk, ‘toen schreef hij nog in de overtuiging dat literatuur stond of viel met subtiliteit, dat er in een mensenleven nu eenmaal niets onverwachts gebeurt en dat proza bovenal realistisch behoort te zijn’. Over zijn nieuwe manuscript merkt Pek op: ‘De druk op Gregors darmen houdt de druk op het proza, de wandeling stuwt de vertelling voort.’
Het boek toont ook de veelkantige wisselwerking tussen ervaring en inspiratie, tussen werkelijkheid en fictie, en belicht het parasitaire gevoel dat een schrijver kan hebben als hij zijn eigen leven als bron ontgint. Op het dieptepunt van zijn aftakeling ergert Vincent Pek zich aan de gedachte: dit beeld had ik in mijn (dan al verschenen) boek moeten gebruiken.
Heerma van Voss speelt een gruwelijk spelletje met zijn hoofdpersoon door Pek een van diens grootste geheimen, een medische toestand die losstaat van zijn ziekte, ook in zijn boek te laten verwerken. Zelfs zijn vriendin weet er niet van. Pek houdt de buitenwereld voor dat dit deel verzonnen is, waarop journalisten en publiek boos worden dat hij zich de kwestie zomaar eigen heeft gemaakt. Beseft hij wel dat hij daarmee allerlei mensen kwetst?
Culturele toe-eigening
Dat raakt aan nóg een hedendaags mechanisme dat het schrijven over schrijvers opstuwt: de discussie over culturele toe-eigening, het vraagstuk of (en zo ja, hoe) je over mensen moet schrijven die ver van je afstaan, met een andere afkomst of geaardheid bijvoorbeeld.
In reactie op een literair relletje in St. Louis, waar een boekhandel na klachten het optreden van Jeanine Cummins afzegde, omdat zij als witte auteur een boek over een Mexicaanse vrouw had geschreven, twitterde schrijver en journalist Arjen van Veelen eind januari: ‘Als romancier mag je tegenwoordig enkel schrijven over wie je zelf bent, vandaar al die autobio-romans.’
Als dat klopt, kunnen we in de toekomst nog veel meer boeken over schrijvers verwachten óf zullen schrijvers worden beschuldigd van het liegen over hun eigen ervaringen, zoals Boudewijn Büch gebeurde bij het verschijnen van De kleine blonde dood in 1985, een kwestie die ook in Condities wordt aangestipt. Een logische vervolgstap: een roman over een schrijver die zijn biografie bij elkaar fabuleert om een persoonlijk boek aan de man te brengen.
Thomas Heerma van Voss: Condities
Das Mag; 459 pagina’s; € 24,99.