AnalyseCultuurbeleid
Waarom Duitsers kunst en cultuur wél serieus nemen
Ach, leek Nederland maar wat meer op Duitsland, wordt in kunstkringen verzucht: daar wordt cultuur wél serieus genomen. Is dat waar? En hoe valt dat te verklaren?
De Duitse bondskanselier Angela Merkel deed afgelopen zaterdag iets wat premier Mark Rutte al weken nadrukkelijk niet doet. In een 4,5 minuten durend filmpje noemde ze culturele bijeenkomsten ‘van het allergrootste belang’. Op sociale media werd de speech gretig gedeeld door zowat iedereen die in Nederland in de podiumkunsten werkt. Kijk, Mark, zo doe je dat.
Sinds de coronapandemie lijkt Duitsland definitief het ideale land voor wie de kunsten een warm hart toedraagt. Het zinnetje ‘in Duitsland is alles beter’ klonk toen in maart de eerste steunmaatregelen werden bekendgemaakt: zo werd het bericht rondgepompt dat Duitsland 50 miljard zou steken in de culturele sector. Dat klopte niet (het bedrag was bestemd voor het hele midden- en kleinbedrijf), maar de toon was gezet. De teneur: Holland redt de KLM, Duitsland de heilige kunst.
Maar staat de steun voor kunst in Duitsland echt nooit ter discussie? Is er werkelijk meer waardering, meer geld voor dan in Nederland?
Vraag het Louwrens Langevoort, sinds 2005 directeur van de Philharmonie in Keulen, en hij zegt volmondig ‘ja’. ‘In Nederland is er de afgelopen twintig jaar alleen maar bezuinigd. Ik heb er juist steeds geld bij gekregen. En ik hoef niet, zoals in Nederland, elke vier jaar een nieuw plan in te dienen om te kijken of ze ons nog willen steunen, ik kan gewoon aan de lange termijn werken. Heerlijk.’
Wilt u dit artikel liever beluisteren? Hieronder staat de door Blendle voorgelezen versie.
Ook regisseur Alize Zandwijk, jarenlang artistiek leider van het Ro Theater en nu van Schauspiel Bremen, kan het alleen maar beamen: ‘Het is in Duitsland nooit in Frage of het theater wel subsidie verdient.’
Deels heeft dat te maken met het Duitse onderwijs, dat nog altijd stevig is gebed in het 19de-eeuwse Bildungs-ideaal, het van de Pruisische staatsman Wilhelm von Humboldt stammende idee dat de maatschappij baat heeft bij burgers die een brede opleiding hebben genoten. Iedere leerling leest Goethe en Schiller. Geen enkele Duitse politicus, zelfs niet van de tegen extreemrechts aanschurkende AfD, haalt het in z’n hoofd om de kunsten publiekelijk te reduceren tot ‘een linkse hobby’. Simpelweg omdat cultuur al eeuwen van fundamenteel belang is voor het Duitse zelfbegrip.
Maar praten over ‘het Duitse cultuurbeleid’ is ongeveer zo zinvol als over ‘de gemiddelde Nederlander.’ Want de regering in Berlijn heeft weinig zeggenschap over de kunsten. De verantwoordelijkheid, zowel inhoudelijk als financieel, ligt bij de zestien deelstaten en bij de gemeenten. Dat leidt tot aanzienlijke regionale verschillen. Er zijn deelstaten die hoofdzakelijk investeren in musea en monumenten, terwijl elders de podiumkunsten voorrang hebben.
Het federalisme is een belangrijke verklaring voor Duitslands culturele rijkdom. Het intrekken van de subsidie voor een orkestje in de regio is vanuit een hoofdstedelijk kantoor een pijnloze administratieve handeling, maar voor een lokale politicus voelt het algauw als snijden in eigen vlees.
Regisseur Alize Zandwijk: ‘Een theater wordt hier beschouwd als een gemeentelijke instelling, medewerkers zijn als het ware ambtenaren. Onze intendant (de artistiek directeur, red.) voert doorlopend gesprekken met het gemeentebestuur. We horen bij de stad, en we worden dus ook goed vertegenwoordigd in de stad.’ Die politici – en niet alleen de lokale – komen ook naar concerten en voorstellingen. Zo staat Angela Merkel erom bekend dat ze graag de Bayreuther Festspiele bezoekt, het zomerse Wagner-festival, terwijl politici in Nederland klassieke concerten angstvallig lijken te mijden.
Ook het late ontstaan van Duitsland als staat, in 1871, heeft invloed op de culturele landkaart van vandaag. Zo is de ophoping van culturele instellingen in het midden van het land, met name in de deelstaat Thüringen, een rechtstreeks gevolg van de Kleinstaaterei die tot diep in de 19de eeuw voortduurde. Al die graafjes en hertogjes bouwden hun eigen theaters, musea en universiteiten. Zo werden de met groene heuvels omzoomde provinciesteden als Weimar en Jena broedplaatsen voor de spreekwoordelijke Duitse dichters en denkers. Ook plaatsjes als Eisenach en Meiningen, met minder dan 50 duizend inwoners, pronken met pompeuze theaterkolossen.
Traditioneler
Dat het Duitse theater zijn grote namen koestert, heeft als keerzijde dat het aanbod tamelijk traditioneel is, met veel klassiek teksttoneel. Om die reden worden acteurs in Duitsland technischer opgeleid en gezien als uitvoerende kunstenaars, terwijl ze in Nederland meer ruimte hebben voor een eigen inbreng. Dat acteurs hun eigen voorstellingen maken, zoals in Nederland, komt in Duitsland niet veel voor. Wat in Duitsland ook ontbreekt, is een Fonds Podiumkunsten, dat kleine, meer innovatieve groepen steunt.
Per hoofd van de bevolking gaf Duitsland in 2015, het laatste jaar waarover officiële statistieken bekend zijn, 126 euro uit aan cultuur, in Nederland was dat in 2017 101 euro. En voor de vergelijking met Nederland misschien nog belangrijker: de hoogte van de subsidies is er tussen 2005 en 2015 met 30 procent gestegen. In Duitsland heeft na de financiële crisis van tien jaar geleden géén culturele kaalslag plaatsgevonden.
Het hele land telt 129 professionele orkesten (op een bevolking van 83 miljoen), terwijl in Nederland nog negen klassieke orkesten met musici in vaste dienst resteren (op een bevolking van 17 miljoen). Duitsland, natuurlijk een aanzienlijk groter land, heeft meer dan tachtig primair op opera gerichte theaters – ook in plaatsen als Detmold en Dessau. Nederland heeft alleen de Nationale Opera & Ballet in Amsterdam.
En ook financieel zijn musici in Duitsland vaak beter af. De spelers van het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO), een van de hoogst gewaardeerde orkesten wereldwijd, bleken uit een onderzoek in 2018 in opdracht van dat orkest (waar een beginnend violist maandelijks 4,5 duizend euro bruto opstrijkt) minder te verdienen dan de musici van het orkest van Bamberg. Bij een orkest waar het KCO zich liever aan spiegelt, de Berliner Philharmoniker, liggen de salarissen in sommige gevallen twee keer zo hoog.
Dat is anders in het theater, waar de intendant misschien hoog scoort op de salarisschaal, maar de lonen voor acteurs en andere werknemers, zoals technici en dramaturgen, aanzienlijk lager liggen dan in Nederland, freelancers inbegrepen. Theater Bremen, dat naast een Schauspielhaus ook een operagezelschap en een eigen orkest huisvest, krijgt bijvoorbeeld zo’n 30 miljoen euro. Het grootste gedeelte van dat geld gaat op aan lonen, want vrijwel alle 350 medewerkers zijn in vaste dienst. Er is meer geld, maar het wordt ook dunner uitgesmeerd.
Ter vergelijking: in Nederland hebben nog maar zo’n veertig acteurs een vast contract. Hier genieten podiumkunstenaars meer vrijheid, ook in artistieke zin, Duitsland biedt meer veiligheid. En in tijden van crisis lijkt dat laatste van net iets groter belang.
Deze vier musici en theatermakers verruilden Nederland voor Duitsland, en leggen uit waarom:
Erik Bosgraaf (40), blokfluitist, vestigde zich in Keulen.
‘In 2010 kreeg ik de Nederlandse Muziekprijs. Bij de uitreiking dacht ik: jeetje, wat is dít? Halbe Zijlstra, toen net staatssecretaris, zette mij in zijn toespraak neer als voorbeeld van een artiest die zonder subsidie projecten ontwikkelde. Dat mijn cd’s goedkoop bij de Kruidvat lagen en goed verkochten, bewees dat overheidssteun helemaal niet nodig was. Bizar. De muzieksector in Nederland zou zonder subsidies niet kunnen bestaan.
‘Laatst zag ik een documentaire waarin Vesko Eschkenazy (violist van het Concertgebouworkest, red.) terugging naar zijn oude muziekschool in Bulgarije. Ik kán niet eens terug naar mijn muziekschool in Drachten, die is er niet meer. Hier in Keulen, waar ik nu zeven jaar woon, zijn er alleen al veertig blokfluitdocenten. Het gaat ook over het opleiden van nieuwe generaties.
‘Wat me aanspreekt, is dat hier puur op inhoud wordt geprogrammeerd, ‘bezoekersaantallen’ is een vies woord. In Duitsland ziet men het als een plicht om ook kunst aan te bieden die voor een klein publiek is. Zo’n speech als die van Merkel laatst, is heel gebruikelijk. Nederlanders vallen van hun stoel als een politicus voorafgaand aan een concert een toespraak houdt. De grap is dat de Duitsers die speeches juist heel irritant vinden. Ze duren altijd veel te lang.’
Liliane Brakema (32), freelance regisseur, werkte onder andere in Bochum.
‘In 2013 liep ik stage bij de Münchner Kammerspiele, als assistent van de regieassistent; ik mocht eerst alleen maar koffie halen. Maar Johan Simons, die daar toen intendant was, wilde graag bewijzen dat hij niet hiërarchisch is ingesteld. Dan vroeg hij mij opeens wat ik ergens van vond. Later heeft Johan mij uitgenodigd een voorstelling te maken in Bochum. Daar ging vorig jaar rond deze tijd mijn regie van Georg Büchners Leonce en Lena in première.
‘Het grootste verschil met Nederland is dat er in Duitsland meer rust en ruimte is. Doordat iedereen in vaste dienst is, kun je met grotere casts werken. In Nederland is drie acteurs al veel, en moet je altijd denken of decor- of kostuumideeën niet goedkoper kunnen. In Duitsland is het uitgangspunt: wat heeft deze voorstelling nodig? In Leonce en Lena wilde ik acht acteurs en tien poppen gebruiken, identiek geschminkt, allemaal met dezelfde soort pruik. Dat kostte iedere voorstelling drie uur werk voor drie kapsters en drie grimeurs. Maar het kon.
‘Er is meer eerbied voor de kunsten, zeker. Soms een beetje te veel: ik heb twee keer meegemaakt dat iemand in de supermarkt een buiging voor mij maakte, omdat-ie wist dat ik in het theater werk.’
Rosanne Philippens (33), violist, verhuisde naar Berlijn.
‘De reden voor mij om naar Berlijn te gaan? De sfeer. Ik heb hier gestudeerd, ben daarna teruggegaan naar Nederland, maar in 2016 weer naar Berlijn verhuisd. In Nederland heb ik het gevoel dat ik me moet afvragen waarom ik als musicus besta. Daar word ik heel moe van.
‘Ja, ik denk dat in Duitsland de waardering voor kunst vanzelfsprekender is. De gedachte is: ík hoef het niet belangrijk te vinden, maar het ís wel belangrijk. Die vanzelfsprekendheid komt ook doordat veel van de grote componisten uit Duitsland kwamen, daar zijn ze trots op. In Nederland zijn er geen Brahmsen geweest.
‘Wat ik leuk vind, is dat je in Berlijn ook klassieke muziek hebt buiten de mooie concertzalen. Ik treed al jaren op in de Piano Salon Christophori, een loods waar oude piano’s staan en waar een man concerten organiseert. Bier kun je zelf uit een krat pakken. Als ik daar speel, zijn er jonge twintigers die je ook in een club zou kunnen tegenkomen, maar ook oude mannetjes die een half uur met je over de structuur van een sonate kunnen praten. Zoiets ken ik in Nederland niet.’
Walter Bart (41), van acteursgroep Wunderbaum, vertrok naar Jena.
‘Wij zagen een vacature op bühnejobs.de. Theaterhaus Jena zocht een nieuwe künstlerische Leitung. Bijzonder was dat er specifiek om een collectief werd gevraagd, want een collectief als artistieke leiding van een theater is zeldzaam. We hebben dus gesolliciteerd en tot onze grote verbazing werden we aangenomen. Sinds zomer 2018 leiden we nu een klein theater in de Oost-Duitse studentenstad Jena.
‘We zijn een klein theater: de grootste zaal heeft 180 stoelen. En toch zijn er bij ons veertig medewerkers in vaste dienst. Dat is het grootste verschil met Nederland – in de Nederlandse cultuursector is zestig procent zzp’er. Dat wreekt zich nu, tijdens de coronacrisis. Al onze medewerkers worden doorbetaald, ook al is het theater dicht. De Duitse regering en lokale overheden denken heel erg mee met kunstenaars en gezelschappen. Er is zelfs een speciaal fonds opgericht om verbouwingen te financieren die nodig zijn om straks aan de anderhalvemetermaatregelen te voldoen.
‘In Duitsland is de verwevenheid van cultuur en lokale politiek groter, daarom is er meer politieke steun. De burgemeester van Jena is bij ons voorzitter van de Raad van Toezicht. De gemeenschap is betrokken bij het theater, inwoners weten wat hier speelt, en ze zijn er trots op, als op een voetbalclub.’
Coronacompensatie
Doet Duitsland meer dan Nederland voor de culturele sector in coronatijd? Ja. Maar vanwege de vele verschillende regelingen is het moeilijk een exact bedrag te noemen. De meeste grote, door de deelstaten gesubsidieerde instellingen hoeven voorlopig niet te vrezen. Er is een noodfonds waaruit ze hun ‘vaste freelancers’ kunnen betalen voor geplande projecten die niet doorgaan. Ook voor niet gesubsidieerde podiumkunsten is er geld, ‘vrije’ orkesten krijgen bijvoorbeeld eenmalig tot 200 duizend euro.
De kwetsbaarste groep, zzp’ers en kleine ondernemers, kunnen aanspraak maken op noodhulp die varieert van 5 duizend tot 25 duizend euro. Daarnaast hebben de deelstaten eigen noodhulpprogramma’s, soms expliciet voor kunsten. Zo maakte de deelstaat Berlijn deze week 30 miljoen vrij voor kleine ondernemers in de culturele sector. Daarnaast zijn voor deze groep de voorwaarden om aanspraak te maken leningen en uitkeringen versoepeld.
Meer uit Duitsland
Thüringen is de deelstaat van Bach en Goethe. Lees hier hoe de culturele wereld zich er verzet tegen de AfD.
Waarom het Nederlandse acteurscollectief Wunderbaum naar Jena trok.
Toen mezzosopraan Iris van Wijnen aan het conservatorium werd aangenomen, had ze nog maar een maand zangles. Een paar jaar later zong ze in de prestigieuze Bayerische Staatsoper in München.
Wat verdienen musici in Nederland? Vier freelancers en één musicus in vaste dienst over hun inkomen. ‘Ik verdiende meer toen ik postbode was.’