boekrecensie
Vlot geschreven biografie over een botanicus die in verzet kwam ★★★★☆
Hendrik Uittien ging een prachtige carrière tegemoet als botanicus, tot hij in de Tweede Wereldoorlog werd terechtgesteld. Juist zijn kijk op de natuur was de bron voor zijn verzet, maakt Michiel Bussink aannemelijk in een vlot geschreven biografie.
Hendrik Uittien was een bekende Nederlandse botanicus uit het begin van de vorige eeuw. Een autoriteit in zijn vak, nationaal en internationaal gezien. Een man die een glanzende wetenschappelijke carrière tegemoet ging. Helaas voor hem en zijn generatiegenoten kwam de oorlog tussenbeide die mensen als Uittien voor de keuze stelde: sympathiseren met de vijand, schipperen tussen goed en kwaad als burgemeester in oorlogstijd, of in verzet gaan. Uittien koos voor het laatste en betaalde dat met de dood. Hij werd op 10 augustus 1944 door de Duitsers gefusilleerd.
In de vlot geschreven en goed gedocumenteerde biografie Botanicus in oorlogstijd beschrijft Michiel Bussink het relatief korte leven van Uittien die in 1898 werd geboren als de zoon van een winkelier in Brummen. Uittien, als kind al een verwoed verzamelaar van planten, groeide op ten tijde van wat het ‘biologisch reveil’ wordt genoemd: de opbloei van de belangstelling voor Nederlandse natuur rond 1900, gepopulariseerd in de beroemde Verkadealbums van Jac P. Thijsse.
Uittien studeerde plantkunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht, werd leraar aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool in Deventer en groeide uit tot een toonaangevende Nederlandse botanicus: hij was onder meer lid van de internationale nomenclatuurcommissie die werkte aan een wereldwijd register van plantennamen. Politiek was Uittien niet geëngageerd, hij hield zich liever bezig met planten.
Dat veranderde toen de oorlog uitbrak en de eerste leraren werden ontslagen vanwege hun Joods-zijn. Bussink leidt Uittiens verzet tegen het nazisme op overtuigende wijze terug tot diens houding tegenover de natuur. Volgens Uittien was alle natuur waardevol in zichzelf, zonder van nut te hoeven zijn. Dat was in tegenspraak met het sociaal-darwinistische concept van de survival of the fittest, waaraan de nazi’s de rechtvaardiging ontleenden dat een superieur ras van ‘Übermenschen’ mocht heersen over ‘mindere’ mensensoorten.
In juni 1941, een half jaar na de beroemde Cleveringa-lezing, gaf Uittien een toespraak aan de universiteit van Utrecht waarin hij pleitte voor vrijheidszin en verdraagzaamheid als ‘de edelste menselijk eigenschappen’. ‘De grote beschavingscentra liggen altijd in gebieden waar tevoren een sterke rassenkruising heeft plaatsgevonden’, aldus Uittien. Een paar maanden daarna werd hij ontslagen.
Na zijn ontslag zette Uittien zijn botanische werk voort. Hij leverde bijdragen voor de Flora Neerlandica, het standaardwerk voor de determinatie van planten in Nederland dat na de oorlog, in 1948, verscheen. Uittien schreef ook artikelen over volksgebruiken en -gerechten, zoals balkenbrij, voor het bureau voor volkskunde, later omgedoopt tot Meertensinstituut, beter bekend als Het Bureau van Voskuil. Het was een tak van wetenschap die gevaarlijk tegen de Blut und Boden-ideologie van de nazi’s aan schurkte. Maar daar moest Uittien niets van weten. Hij gedroeg zich openlijk Oranjegezind door een witte anjer te dragen in zijn knoopsgat (een verwijzing naar prins Bernhard) en oranje bloemetjes te planten in zijn voortuin.
Na de eerste verschijning van de Oranje-bode in 1943, het latere Trouw, werd Uittien een van de verspreiders van de illegale verzetskrant. Dat deed hij bijna zorgeloos, schrijft Bussink, op klompen. Als inwoners van Deventer na spertijd iemand door de straten hoorden klossen wisten ze: ‘Dat is Uittien die de krantjes rondbrengt.’ Dat werd hem fataal. In januari 1944 werd Uittien samen met 22 andere illegale Trouw-bezorgers en één tekenaar gearresteerd en uiteindelijk naar concentratiekamp Vught gebracht. Daar werden ze op 10 augustus terechtgesteld als de ‘23 van Trouw’ (de tekenaar kreeg gratie en overleed in Buchenwald). Uittien liet één boekje achter, De Volksnamen van onze planten, postuum uitgegeven in 1946. Zijn naam leeft voort in die van een aantal planten zoals de Oxalis Uittienii, een klaverzuring.
Een wrange voetnoot in de biografie is dat Edward Floris Sandberg, een collega-leraar uit Deventer en als overtuigde NSB’er een van Uittiens grootste plaaggeesten, na de oorlog werd veroordeeld tot dertien jaar cel, maar in 1952 vervroegd werd vrijgelaten en zijn oude vak weer oppakte. Sandberg werd 90 jaar, Uittien slechts half zo oud. Het is een bewijs voor hoe onrechtvaardig de geschiedenis omgaat met helden en verraders.
Michiel Bussink: Botanicus in oorlogstijd. KNNV Uitgeverij; 224 pagina’s; € 24,95.