Verbouwd museum leidt bezoekers met klassieke didactische middelen door oudheidkundige schatkamers Nieuwe Louvre koestert Franse manie voor oude Egypte
De Grote Werken waarmee de vorige president, François Mitterrand, zijn plaats in de geschiedenis van Frankrijk wilde consolideren, naderen voor wat betreft het Louvre hun voltooiing....
Van onze verslaggever
Michaël Zeeman
PARIJS
Aan het begin van zijn eerste ambtsperiode, in 1981, vaardigde Mitterrand opdrachten uit om het achterstallige onderhoud van de grote Franse culturele instituties, symbolisch voor het belang dat de Fransen aan cultuur en traditie hechten, weg te werken. In de loop van hun geschiedenis was de behuizing van zowel de Bibliothèque Nationale als die van het Louvre veel te klein geworden.
De nieuwe bibliotheek verrees op een historisch beladen lege plek aan de rand van de oude stad, maar voor de uitbreiding van het Louvre moest eerst het complete ministerie van Financiën worden verhuisd. Dat had zich altijd bevonden in de Richelieu-vleugel van het Palais du Louvre, welhaast symbolisch in eenzelfde gebouw met de schatten van de Franse cultuur geschiedenis - pronkend als schatbewaarder en zich koesterend in de solide erfenis van eeuwen.
Toen Mitterrand in het begin van zijn tweede ambtstermijn de piramide inwijdde en daarmee de nieuwe ingang van het museum in gebruik stelde, gecompleteerd met souvernirwinkeltjes, een restaurant en een boekhandel, waren zijn Grote Werken bij lange na nog niet voltooid. Hij zou dat zelf ook niet meer meemaken. Het was zijn opvolger die begin 1997, onder het uitspreken van een omstandig eerbetoon aan de lezer en schrijver die Mitterrand ook was, de nieuwe bibliotheek opende en het was Chirac die onlangs dus als eerste bezoeker de lange weg onder in de piramide naar de nieuwe afdeling Egyptologie mocht afleggen.
De winst die het Louvre sedert Mitterrands decreet aan tentoonstellingsruimte en faciliteiten heeft geboekt, is enorm. Dat is maar goed ook, want in de oude opstelling had het Louvre zich geen raad geweten met de gigantische toename aan publieke belangstelling van de afgelopen jaren. Zelfs na de komst van de nieuwe entree onder de piramide, met haar groter aantal verkooppunten voor kaartjes en gestroomlijnde ingangen naar de diverse afdelingen, zijn de rijen wachtenden buiten op een doordeweekse dag buiten het vakantieseizoen veelal nog ontmoedigend lang.
En zelfs op de exponentieel vergrote nieuwe Egyptologische afdelingen is het vooralsnog dringen geblazen. Vanuit de ondergrondse Cour Napoléon voert een lange, eveneens onderaardse gang de bezoekers als heuse piramide-krakers langs de afdeling waarin de geschiedenis van het Louvre uit de doeken wordt gedaan naar de Sully-vleugel waar zich in dertig zalen, verspreid over twee verdiepingen, schatten van het oude Egypte bevinden.
Dat zijn er vele malen meer dan het Louvre ooit eerder heeft kunnen tonen en dat is te danken aan de grote toename van ruimte die nu zijn beslag heeft gekregen: van 57.200 vierkante meter in 1981 groeide het museum naar 161.300 vierkante meter nu.
Daarvan werd de 31.000 vierkante meter expositieruimte van weleer vrijwel verdubbeld naar 61.300 vierkante meter nu. De rest van de uitbreiding kwam ten goede aan de depots, de afdelingen conservering en beheer en aan de service-afdelingen.
Van alle afdelingen kreeg de Egyptologische er veruit de meeste ruimte bij. Dat heeft te maken met de monumentale proporties van veel van de geëxposeerde objecten - de kolossale sfinx waarmee de afdeling opent, de tempels en hun beeldenrijke aankleding, en de tientallen sarcofagen in de grotere herenmaten -, maar die voorkeursbehandeling komt stellig ook voort uit de dromerige, romantische liefde die de Fransen hebben voor de Oriënt, in het bijzonder voor Egypte.
Die passie heet liefkozend Egyptomanie en die algemeen verspreide volkskwaal viert in deze jaren zijn tweehonderdste verjaardag. De aanstichter ervan was Napoléon, volgens een van de vele mythen die zijn levensgeschiedenis opsmukken het onechte kind van een op Corsica verdwaalde Oriëntaalse edelman. Zodat meteen verklaard is waar zijn disproportionele passie voor de Egyptische bronnen van de westerse beschaving vandaan komen.
Het was Napoléons militaire expeditie naar Egypte die Frankrijk bijna zijn eerste verzameling oudheden opleverde. Er was genoeg gevonden, bij elkaar gerausd en naar Alexandrië gesleept, maar de Engelsen waren Napoléon daar de baas en zij confisceerden de schatten die hij mee naar Parijs had willen nemen. Dat is er de oorzaak van dat ook het Britse museum in Londen over een kolossale verzameling roerende en bijna niet te verroeren goederen van Egyptische herkomst beschikt.
Pas een kwart eeuw later, in de jaren twintig van de vorige eeuw, was het de eerste conservator van de Egyptologische afdeling van het Louvre, Jean-François Champollion, die de Napoleontische droom van de Oriënt van materiaal voorzag en de grondslag legde voor de huidige verzameling van het Louvre. Hij was het bovendien die het hiërogliefenschrift definitief ontrafelde. Champollion baseerde zijn analyse en de grammatica van het oud-Egyptisch die hij vervolgens schreef vooral op de verzamelingen die in 1824 door het Louvre waren aangekocht.
Die verzameling - de collectie-Durand, bestaande uit 2.150 stukken - is nog altijd de basis voor wat het Louvre over het oude Egypte kan laten zien. Het materiaal staat nu opgesteld in wat in feite twee verschillende tentoonstellingen zijn, een thematische en een chronologische.
Om te beginnen is er een reconstructie gemaakt van alle aspecten van het dagelijks leven in het oude Egypte, van de vroegste tijden, 3000 voor Christus, tot aan de nadagen van de farao's in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Het alles bepalende belang van de Nijl, letterlijk de levensader van de Egyptische beschaving, wordt zichtbaar in het tonen van de scheepsmodellen die uit de piramides afkomstig zijn en in mozaïektableaus en schilderingen waarop de rijke vegetatie langs de oever van de Nijl en de visstand onder de waterspiegel zijn afgebeeld.
Vanuit de verbeelding en verering van de Nijl werkt de tentoonstelling verder naar alle aspecten van het dagelijks leven: landbouw en visserij, huishouden, kleding, vrije tijdsbesteding, kunst en toegepaste kunst, schriftcultuur, religieuze riten en de indrukwekkende doodscultus. Die objecten die te maken hebben met de godsdienstige kanten van het oude Egypte zijn in kelderruimten ondergebracht, zodat de bezoeker letterlijk moet afdalen naar het dodenrijk om ze te bekijken.
Op de eerste verdieping bevindt zich de chronologische opstelling, waarop geprobeerd wordt uit te leggen hoe gecompliceerd de Egyptische cultuurgeschiedenis is van een tijdvak dat immers meer dan drieduizend jaar omspant - een periode die langer is dan de hele geschiedenis van onze westerse cultuur, van de oude Grieken tot heden. Dat gebeurt met innemend klassieke didactische middelen: kaarten en tijdtafels langs de wanden en uitputtende bijschriften bij de voorwerpen.
Van ensceneringen is hoegenaamd geen sprake en ook het gebruik van eigentijdse elektronica is eerder een verluchtende toevoeging aan de opstelling dan dat het er wezenlijk voor is. De moeite die de bezoeker moet doen om het oude Egypte te ontdekken, blijft een afspiegeling van de inspanningen die negentiende-eeuwse geleerden zich hebben getroost om de finesses van die cultuur te ontsluieren. Kinderachtige spelletjes en speeltjes zijn daarbij uit den boze: de Grote Werken staan voor Grote Waarden.