The Electric Lady
Funk, soul, disco, pop en zelfs symfonische rock krijgen bij haar een plekje
Drie jaar na het verrassend sterke debuut The ArchAndroid komt Janelle Monáe met een opvolger die minstens zo goed mag heten. Opnieuw trekt de zangeres alles uit de kast om in elk nummer te imponeren met haar eigen stijlinterpretaties. Funk, soul, disco, pop en zelfs symfonische rock krijgen bij haar een plekje. En ja, dat neigt soms naar het potsierlijke. Maar steeds wanneer het allemaal dreigt te ontsporen, houdt Monáe zich in.
Aardig is dat veel grootheden uit de zwarte popmuziek, die zich de afgelopen jaren lovend over haar hebben uitgelaten, nu een bijdrage leveren die in geen enkel geval plichtmatig aandoet. Prince overtuigt meteen als gastzanger in Givin Em What They Love, waarna Erykah Badu en Solange Monáe op eigen wijze van repliek dienen. Erg goed is ook de manier waarop het oude Where Is My Mind van de Pixies in Primetime wordt verwerkt. Miguel zingt hier een aardig partijtje mee, maar Janelle Monáe kan het vaak ook best alleen af, zoals in het zeer uitbundige Dance Apocalyptic, het meest hitgevoelige liedje.
De tweede helft van het album is iets minder, hier valt gaandeweg ook op dat de uit Kansas City afkomstige zangeres soms iets te dun zingt. Dan is het fijn als tegen het einde Esperanza Spalding de aandacht naar zich toetrekt in Dorothy Dandridge Eyes. Dat nummer is naast het met synthesizerarrangementen (die rechtstreeks van de jarenzeventigplaten van Stevie Wonder lijken te komen) opgesierde Ghetto Woman een van de hoogtepunten op dit zeer afwisselende en bij vlagen verbijsterende album.