Sluipwegen uit het moderne lawaai

CYRILLE OFFERMANS' ONBEHAGEN OVER HET TIJDSGEWRICHT DE TIJD WAARIN lezen nog iets vanzelfsprekends had, is voorbij. De glorietijd van het boek ligt achter ons....

ARJAN PETERS

Dit lijkt een greep uit de verzuchtingen van een westerse conservatief die vanachter zijn monocle de wereld misprijzend aanschouwt en snerpend op degelijke waarden hamert. Ze komen echter uit de jongste essaybundel van Cyrille Offermans. De linkse vrijbuiter is de vijftig gepasseerd, telt zijn irritaties en wijst met priemende vinger de boosdoener aan: het op Amerikaanse leest geschoeide kapitalistische denken en handelen.

Zijn gramstorigheid wakkert de vrees aan dat hij van een reislustige Swiebertje in een monkelende Bromsnor is veranderd. De onverfijnde uithaal naar 'de luidruchtige en geheugenloze publiciteitsmachine' die ook het literaire klimaat verziekt, is daarvan een voorbeeld. Zelf publicist, en daardoor iemand die beter weet, gooit hij alles op één hoop. De media als vijandig monstrum: 'De reclame, de interviews, de optredens, de besprekingen vaak als het boek nog niet eens te koop is.' Allemaal verkeerd, aldus Offermans in Dag lieve vis (voor de goede orde: al geruime tijd in de betere boekhandel verkrijgbaar), die geen goesting meer heeft in boeken die luidruchtig onder de aandacht zijn gebracht.

In zijn vooringenomenheid begaat hij de elitaire miskleun, populaire boeken verdacht te vinden omdat ze. . . populair zijn. Kritische lezers daarentegen pikken datgene uit de publiciteitsgolf wat ze aanspreekt, en laten zich niet van de wijs brengen door het spookbeeld van de pressie die de zogenaamde machine op het individu uitoefent.

Een zelfbewuste consument stelt zich, met andere woorden, niet zo politiek op. Maar van politiek denken is Offermans doordesemd (altijd op de bres voor auteurs die zich buiten 'de orde' en 'de conventies' ophouden, waarmee hij in feite zijn ontzag voor die abstracta uitdrukt, en vergeet dat verstokte experimentelen weer aan nieuwe conventies beantwoorden), en sla dát er maar eens uit. Hij noemt 1970 de glorietijd van het boek, toen er nog omnivore lezers waren en de dwang tot leesbevordering ondenkbaar. Dezelfde tijd kortom, dat dergelijk zwart-wit indelen en oordelen er bij de linkse gemeente inging als koek, voeg ik daar aan toe.

Zo kom je op heden niet weg. Offermans houdt van het werk van Leo Pleysier, en komt met zichzelf in de knoop, want met Wit is altijd schoon (1989) en De Gele Rivier is bevrozen (1993) is de Belg een veelgelezen en -besproken auteur geworden. En populair was dubieus. Daarom verklaart de essayist Pleysier ten slotte tot 'literaire buitenstaander', omdat die met verhalen over zijn Vlaamse familie af zou wijken van 'de aan plaats noch tijd gebonden thema's waarin de 'groten' zich schijnbaar zo thuis voelen'. Tiens! De Nederlandstalige letteren zijn vergeven van de familiegeschiedenissen! En à propos, wie worden zo laf met die 'groten', tussen reuze ironische aanhalingstekens, bedoeld?

Maak het jezelf niet moeilijk, zou je Offermans willen toeroepen, en kijk eens exclusiever naar de teksten waar je enthousiast over bent. Wit is altijd schoon noemt hij geen innerlijke, maar een 'daadwerkelijk uitgesproken' monoloog. Hij bedoelt: een daadwerkelijk uit te spreken monoloog, en dát nu is het geraffineerde van Pleysiers techniek. 't Is alsof de moeder van de verteller honderd bladzijden honderduit praat, zonder dat Pleysier iets anders hoefde te doen dan haar spraakwaterval opvangen en uittikken.

Voor een nauwgezette analyse van zulk handwerk, dat raakt aan het hoofdwerk van het schrijverschap, denkt Offermans echter te zeer in het groot. Het uiterlijk van mensen en boeken is voor hem een middel om bij de achterliggende filosofie te komen. Wandelstok, monocle en streepjespak noemt hij 'de parafernalia van de dandy'. Zijn zintuig voor esthetiek is zwak ontwikkeld, anders had hij geweten dat de dandy bestaat bij de gratie van ornamentiek en stijl. Parafernalia zijn diens vlees en bloed.

Offermans heeft het liever over tendensen in de huidige cultuur en literatuur. De sombere kanten van zijn bevindingen zijn hierboven aangeduid. Dat is niet het hele verhaal. Offermans voelt zich niet lekker in het moderne tijdsgewricht, maar zijn nieuwsgierigheid (een onmisbare eigenschap voor een essayist) is niet geheel gesmoord door het platte marktdenken dat zonder pardon zelfs de vestingmuren van de literatuur en het onderwijs omverhaalt. Zijn elasticiteit en puzzelvermogen worden ernstig beproefd, maar jawel, stukje bij beetje tekenen zich in Dag lieve vis de contouren af van de sluipwegen uit het lawaai van deze tijd.

De utopie is tot illusie versmald, toch zit er nog voldoende rek in de beschouwer om erop uit te blijven trekken. Een gesloten wereldbeeld is de dood in de pot. Daarom trekt hij van leer tegen de filosoof/aforist E.M. Cioran, die stelde: 'Zodra je de straat opgaat en er mensen in je blikveld komen, is uitroeiing het eerste woord dat bij je opkomt.' Oppakken die verwerpelijke man, denkt Offermans dan hardop. Ofschoon Cioran in mijn ogen vooral zijn lust in het extreme formuleren botviert, is het prettig te zien dat Offermans weigert zich aan te sluiten bij de zwartste doemdenkers.

Vandaar zijn appreciatie voor de Italiaanse essayist Guido Ceronetti (De stilte van het lichaam, 1995), een pessimist die niettemin iets te verdedigen heeft, door zich te keren tegen de almacht van het medische bedrijf, dat een waardige dood in het ziekenhuis bijkans onmogelijk maakt. En in het korte stuk over Hans Faverey vindt Offermans een antwoord op de vraag waarom diens minimale poëzie vaak vertroosting schenkt. Hij citeert de paradox 'Niets helpt': nergens is redding, maar dat onder ogen te zien helpt ter verzoening.

Volgens de flap zou in dit boek ook 'het gelijk van het Communistisch Manifest' aan bod komen. Dat had Offermans gewild. Ja, het dictaat van de markteconomie (met nationalisme en godsdienst als bijproducten) dat hij allerwegen in Europa bespeurt, is door Marx en Engels voorspeld. Wat heeft dat met het gelijk van hun manifest te maken? Men mag hooguit opperen dat ze een deel van het probleem hebben geïnventariseerd.

Van de weeromstuit dreig ik mezelf op politiek terrein te begeven. Vergiffenis! Ik heb niets gezegd. De kracht van deze essays schuilt in het smeulende optimisme dat Offermans doet uitzien naar een literatuur die indirect opponeert tegen de tijdgeest, door een verband te onderhouden met traditie en verleden. Evenwel 'vanuit een niet aan die traditie gebonden of erdoor beperkt perspectief', want Offermans is geen Bromsnor. Hij wijst op impopulaire begrippen als traagheid (voor de jonge lezertjes: dat is wat begint nadat het meest drastische onthaastingsproces is voltooid) en duurzaamheid (raadpleeg hiervoor de oudere woordenboeken), en voor 'de kunst van het erven'.

Daarbinnen past het werk van Pleysier, die al sinds 1971 schrijft over afkomst en heden van een Vlaamse boerenzoon. In het slotessay wordt Van Ostaijens 'Marc groet 's morgens de Dingen' geciteerd als voorbeeld van het type 'spontane riten' dat ons harde egoïsme moet kunnen doorbreken.

De Verlichting heeft in haar zucht naar onttovering niet alle verbeelding gedoofd. Deze essayist houdt het vuurtje brandend, en tracht zijn sprank hoop door te geven. Al met al is het goed nieuws dat Swiebertje nog leeft. Aan de Verzamelde Desillusies van een Voormalig Vrijbuiter hebben wij niets.

Arjan Peters

Cyrille Offermans: Dag lieve vis.

De Bezige Bij; 242 pagina's; * 39,50.

ISBN 90 234 3594 X.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden