Roundhay, tuinscène
Marente de Moors Roundhay, tuinscène overtuigt als ideeënroman
Originele ideeën bestaan niet, de mens is louter een doorgeefluik van de waarheid. Het is slechts zaak om de juiste boodschapper te vinden. De uitvinders in Roundhay, tuinscène geloven dat ze onderdeel zijn van een groter geheel waarin zij een fysische of goddelijke bedoeling alleen maar hoeven te vertalen naar een vernuftig apparaat. Toch willen ze hun collega's voor zijn en hun naam verbinden aan het nieuwste snufje. De roem moet hen vereeuwigen, al passeren ze daarmee hun eigen kinderen, de toekomst die hun bloed en naam werkelijk doorgeeft.
Marente de Moor, die met haar vorige roman De Nederlandse maagd de AKO Literatuurprijs 2011 won, heeft de taak van voorbestemde boodschapper op zich genomen en pakt de schaarse feiten aan die bekend zijn over ene Le Prince, een Franse uitvinder die in 1888 een film opnam, Roundhay Garden Scene getiteld. Hij slaagde daarin nog voor Edison en de gebroeders Lumière hun film maakten, maar verdween vervolgens spoorloos. Net als Valéry Barre in het verhaal van De Moor. De zoon, Guillaume in het fictieve geval, gaat naar zijn vader op zoek en houdt het beruchte genie Alva verantwoordelijk voor het verduisteren van zijn vaders succeswerk.
Het zou zonde zijn om uit de doeken te doen hoe een terugkerende reiger, langsscharrelende honden en (kinder)liedjes verbindende elementen vormen, maar uiteindelijk belandt de lezer bij het minst interessante, maar meest overzichtelijke perspectief van Alva's echtgenote Mina. Haar lot komt je weinig nader te staan, maar als sluitend doorgeefluik fungeert deze vertelster goed.
Helemaal samen komen de lijntjes niet, want De Moor is juist zo fantastisch in het vermijden van eenduidigheid. Waar de plot wordt benadeeld door het teveel aan personages, gedachten en symbolen (een man in Grenoble had 'zich dood gedacht', merkt Barre op, en dat geldt ook af en toe voor dit boek), floreert Roundhay, tuinscène als ideeënroman.
De Moor zoekt naar de ruimte tussen uitersten - van vooruitgang en verval, natuur en techniek, stilte en herrie, licht en donker, en dwingt een voortdurend puzzelen en twijfelen af.
De Moor is historisch tot in haar metaforen - 'bruine tepels die omhoog keken als droeve hondenogen', duidend op een leven dat niet ver staat van paard en koets. De ziekten waar men bang voor is, zoals tachofobie, de snelheidsziekte die treinreizigers teistert, klinken onbekend. Maar als modegril werpen ze ook licht op het heden: de huivering voor vooruitgang is even scherp als de angst voor stilstand.
Want het vatten van het ogenblik, 'een kwart seconde', dat is de obsessie. De personages zijn nostalgisch over wat verloren gaat, willen niet anders dan herinneringen vastleggen, maar verachten die documentatie even gepassioneerd: 'Beseft u niet wat een zeldzaamheid zoiets gaat worden? Geleefd te hebben zonder in een banaal lijstje te worden platgedrukt?'
Een onzekere tijd van verandering die lachwekkend herkenbaar is. Het doet denken aan wat de cultuurhistoricus Wolfgang Schivelbusch schrijft: 'De vrees om te worden verslagen en verwoest door hordes barbaren is zo oud als de geschiedenis van de beschaving.' Met de industrialisering groeit de vrees dat we die barbaren zélf zijn, of ze in elk geval zelf creëren.
Het is jammer dat De Moor de desoriëntatie van haar personages aan alle kanten aanzet, zelfs met hallucinerende dromen. Maar stilistisch kan ze de verwarring dragen. Ze grijpt je vast met zinnen die elke waarheid, al is 'ie al honderden keren herhaald, origineel maken.