BoekrecensieKort
René Huigen amuseert met ongeremde kleingeestigheid
Een voice novel. Zo noemt René Huigen (1962) zijn autobiografische roman De man die alles zag. In het boek portretteert hij de periode van de ‘Maximalen’ in de jaren tachtig, waar hij destijds deel van uitmaakte: een groep dichters die met veel kabaal pleitte voor een nieuwe, ‘vitale’ poëzie. De beweging stortte in toen Joost Zwagerman de kunstenaarswereld van drank en drugs van binnenuit beschreef in zijn sleutelroman Gimmick!, waarmee hij als literaire ster ver boven zijn collega’s uitsteeg.
Huigen heeft het er nog altijd moeilijk mee, zo blijkt uit dit boek. Tot twee keer toe impliceert hij verbitterd dat Zwagerman zijn succes eigenlijk aan hém te danken heeft (‘Als ik Joost niet had meegenomen’, et cetera). Ook schrijft Huigen over andere zaken, zoals zijn defecte wc, Herman Koch (‘het betere metselwerk’), en het feit dat hij ooit aan tafel zat met Olga Tokarczuk.
Geen moment laat de auteur zich hinderen door enige vorm van zelfreflectie en juist dat maakt dit zo’n amusant boek. Met De man die alles zag verheft Huigen kleingeestigheid tot kunstvorm.
René Huigen: De man die alles zag. De Bezige Bij; 272 pagina’s; € 24,99.