InterviewRebecca Makkai
Rebecca Makkai schreef een roman over de aidscrisis van de jaren tachtig: ‘We hebben dit onder het tapijt geschoven’
De manier waarop de aidscrisis Chicago teisterde in de jaren tachtig, is volgens schrijver Rebecca Makkai te vergelijken met een oorlog. In haar roman The Great Believers wil ze de slachtoffers daarom eindelijk de aandacht geven die ze verdienen.
Op de laptop van Rebecca Makkai staat al vijf jaar dezelfde achtergrondafbeelding. Het is een zwart-witfoto van vijf mannen. Twintigers, begin-dertigers misschien. Ze zitten ’s nachts in een park en kijken strak in de camera, elk met een kaars in de handen. Het schijnsel laat hun gezichten oplichten tegen de donkere achtergrond.
Makkai (41) vond de foto op internet, wanneer hij is gemaakt is niet zeker. Ze vermoedt in 1990, aan de vooravond van een demonstratie in Chicago, waar honderden mensen protesteerden tegen de schamele gezondheidszorg voor aidspatiënten. Alle vijf mannen op de foto zijn hiv-geïnfecteerd. Slechts een van hen zou de ziekte overleven.
De schrijver plaatste de foto op het bureaublad van haar computer toen ze werkte aan The Great Believers, de roman die zich voor een flink deel afspeelt in Chicago, tijdens de aidsepidemie van de jaren tachtig. Het boek beschrijft hoe een groep vrienden gedecimeerd wordt door die ziekte. ‘Als ik mijn Word-document had geopend en aan het schrijven was, staarde altijd een van hen me vanaf de zijkant van het document aan. Dat maakte het lastig om te stoppen als ik moe was of even op Twitter wilde gaan. Die foto heeft me door de moeilijkste fasen van het schrijven heen gesleept.’
Ze voelde zich verantwoordelijk voor hen, beaamt Makkai, ook al komt geen van de mannen persoonlijk in haar boek voor. Ze voelde zich verantwoordelijk voor het verhaal van aidsslachtoffers. ‘Die foto herinnerde me eraan dat ik zo trouw mogelijk moest blijven aan de geschiedenis van deze mensen, dat ik in deze roman niet zomaar kon verzinnen wat ik wilde. Ik voelde me verplicht om nauwkeurig te zijn.’
‘Weet je’, zegt ze, ‘die foto staat nog steeds op mijn bureaublad.’ Bijna anderhalf jaar na het uitkomen van haar roman is Makkai nog niet in staat hem te vervangen. ‘Uiteindelijk zal ik wel moeten, want ik moet echt door naar mijn volgende boek. Maar het is moeilijk hem te verwijderen.’
Hoe lang moet je – of wil je – trouw zijn aan een ander? Die vraag wordt gesteld in The Great Believers. Het is een van de eerste romans die de aidscrisis van begin tot einde beschrijft: de beginjaren, het verloop en de gevolgen tot in de decennia erna. De ‘pageturner’ over verlies en de poging dat verlies te herstellen, over de kracht van liefde en de beperkingen ervan (aldus een lovende New York Times-recensie) stond op de nominatielijst voor de Pulitzer Prize 2019, won de National Book Award in 2018, en kwam onlangs in het Nederlands uit als Een stralende toekomst.
Tijdens het literatuur- en muziekfestival Crossing Border zal Rebecca Makkai in Den Haag voor publiek worden geïnterviewd over haar boek, door Volkskrant-recensent Persis Bekkering.
In The Great Believers staan Yale, Nora en Fiona centraal. Yale Tischman is een jonge homoseksuele man die in de jaren tachtig vanuit zijn geboortestad naar Chicago is getrokken op zoek naar vrijheid, bestaansrecht en tolerantie. Zijn nieuwe vrienden daar voelen als een zelfverkozen familie. Dan doet aids zijn intrede, en roeit een voor een zijn vrienden uit. Ook Yale’s partner Charlie raakt besmet met het virus, na overspel; een misstap die Yale hem moeilijk kan vergeven. Toch knaagt het aan hem: moet hij Charlie, in diens laatste levensdagen, niet bijstaan?
Door zijn werk bij een museum komt Yale in aanraking met Nora. Een dame op leeftijd, die voor de Eerste Wereldoorlog naar Parijs trok. Ze werd muze van beroemde schilders, en kreeg een verhouding met een minder getalenteerde kunstenaar; een relatie die noodlottig verloopt. Nora heeft hem nooit kunnen vergeten. In een ultieme poging de herinnering aan hem levend te houden wil ze haar verzameling Modigliani’s en Soutines aan het museum schenken, op voorwaarde dat ook het werk van haar verloren liefde daar zal worden getoond.
En dan is er nog Fiona, het zusje van een van Yale’s vrienden. Als een Florence Nightingale waakt zij over de jongens die aan aids zullen overlijden. Ook dertig jaar later nog voelt zij zich – als een van de weinige overgeblevenen – enorm verantwoordelijk voor hun nagedachtenis. We volgen Fiona in 2015 in Parijs, waar ze op zoek is naar haar dochter. Daar komt ze erachter hoe de aidscrisis haar leven en de relatie met haar dochter heeft geërodeerd.
‘Wat ik heb proberen te doen’, zegt Makkai, ‘is vragen stellen over de verplichtingen die mensen tegenover elkaar hebben. Wat bindt mensen? Bindt een bloedband mensen samen? Bindt vriendschap mensen samen? Of zijn het misschien de omstandigheden, de loop van de geschiedenis? En wat gebeurt er met die verplichtingen wanneer iemand een hele tijd weg is, of doodgaat, of als de verplichting niet wordt beantwoord?’
Makkai zit achter een kom noedels in een restaurantje in Boystown, van oudsher de ‘gayborhood’ van haar thuisstad Chicago. Hier speelt een groot deel van haar boek zich af. Hier liep ze ter voorbereiding door de straten, sprak ze met talloze hiv-patiënten, artsen, activisten en advocaten. Hier ging ze regelmatig langs bij de Unabridged Bookstore, sinds 1980 gespecialiseerd in gayliteratuur. Nu staat er een grote tafel met hoog opgetaste, gesigneerde exemplaren van The Great Believers.
Waarom wilde u een boek schrijven over de aidscrisis in de jaren tachtig?
‘Dat was eerst helemaal niet het plan. Ik wilde een boek schrijven over de kunstwereld, over beeldend kunstenaars in Europa voor 1914, over de verloren generatie die door de oorlog de pas is afgesneden. Het moest gaan over een muze, over Nora dus, die aan het eind van haar leven terugkijkt. Ik bedacht dat het zich niet later dan de jaren tachtig kon afspelen, anders zou ze te oud worden. En ik geloof dat er behalve een geboorteland ook zoiets als een geboortedecennium bestaat. Ik ben van 1978, de jaren tachtig is mijn decennium. Ik groeide op tijdens de aidscrisis, het was de achtergrond van mijn jeugd. Het was op het nieuws, in de kranten. En ik had daar als meisje kennelijk aandacht voor.’
Hoe werd het vervolgens het boek dat het nu is?
‘De muze moest haar verhaal aan iemand vertellen, dat werd Yale. Eerst dacht ik dat hij een figuur in de achtergrond zou zijn, die misschien voor zijn zieke man zou zorgen. Maar ik wilde aids niet tot een subplot reduceren, dat gebeurt al veel te veel. In het merendeel van de verhalen in mainstream literatuur en films is aids iets dat een tweederangspersonage naast het hoofdpodium overkomt. Verder ging ik research doen naar de aidsepidemie in Chicago, daar werd ik echt in meegezogen. Dus langzaamaan werd het meer een verhaal over Yale, en minder over Nora. Toen ik besloot ook nog Fiona te introduceren, omdat ik iemand wilde die vanuit het heden kan terugkijken op de crisis, werd Nora nog meer naar de marge gedrukt.’
U heeft uw boek wel een ‘oorlogsroman’ genoemd. En uw beschrijft de aidscrisis in oorlogstermen: bloedbad, massamoord, holocaust. Wat is de overeenkomst tussen oorlog en aids?
‘In het boek zit een parallel tussen de Eerste Wereldoorlog en de aidsepidemie. Ik realiseerde me de overeenkomst pas tijdens het schrijven: beide gaan over verloren generaties. Een generatie die een groot deel van zijn jonge mannen verliest door oorlog en de Spaanse griep in het ene geval (de griepepidemie in 1918 eiste meer slachtoffers dan de oorlog zelf, red.) en door aids in het tweede geval.’
En verder?
‘Mensen streden op straat, in ziekenhuizen en in rechtszalen voor hun eigen leven en voor het leven van degenen van wie ze hielden. Er waren demonstraties voor betere en betaalbare medicijnen, voor fatsoenlijke gezondheidszorg. De politie greep vaak ruw in, je kunt naar die protesten kijken als gevechten.
‘Een andere parallel met oorlog, is het posttraumatische stresssyndroom dat betrokkenen in de aidscrisis hebben opgelopen. Er zijn mensen die hun leeftijdgenoten een voor een zagen sterven, die in continue angst voor de dood hebben geleefd. En die er niet over praten. Dat is met oorlogsslachtoffers natuurlijk ook vaak zo, dat ze niet over hun trauma’s spreken. Maar door het stigma dat op aidspatiënten rustte, is dat des te meer het geval.’
Kun je de dochter van Fiona, wier moeder eerst haar broer aan aids verliest en vervolgens bijna al haar vrienden, opvatten als een tweedegeneratieslachtoffer?
‘Zeker, aids raakt meerdere generaties. En het is een nog altijd voortdurende crisis: er zijn wereldwijd 35 miljoen mensen met hiv. Dat is vaak nieuws voor mensen. We hebben onszelf verteld dat het voorbij is, we hebben het onder het tapijt geschoven. Maar vorig jaar stierven er meer dan 1 miljoen mensen aan aids. Vooral in Afrika, maar daar hoor je nauwelijks iets over. Als er 1 miljoen Europeanen aan aids waren overleden, had je over niets anders gehoord. En meer dan 1 miljoen Amerikanen hebben hiv, jaarlijks sterven daarvan nog altijd zesduizend aan de ziekte.’
‘Tegelijkertijd heeft Trump afgelopen jaar alle leden van de Hiv/aidsadviesraad ontslagen. Hij heeft 1 miljard dollar teruggetrokken uit de wereldwijde financiële steun voor aidszorg.’
Is er te weinig aandacht voor de ziekte?
‘Elke keer als mensen mij vragen wat ik vind van de stroom aan boeken die de laatste tijd over aids zijn verschenen, ben ik verbijsterd. Dan denk ik: wélke boeken? Er zijn er een paar uitgekomen de afgelopen jaren. Wereldwijd zijn er 45 miljoen mensen aan aids overleden. Vergelijk dat eens met de Holocaust, waarover heel erg veel boeken zijn gepubliceerd – volstrekt terecht, het zouden er zelfs nog meer moeten zijn. Maar zie je de discrepantie?
‘Waarom is er geen proportioneel volume aan literatuur over aids? Waar zijn de monumenten, de musea voor aids? En waarom is het geen onderdeel van onze geschiedenisles? We zouden de aidscrisis net zo goed moeten bestuderen als elke Amerikaanse oorlog, en om precies dezelfde redenen: om Amerika te begrijpen zoals het was en is, en om te voorkomen dat het opnieuw gebeurt.’
Hoe ging men in de jaren tachtig in Amerika om met aids?
‘Dat was beschamend. Reagan, die toen president was, waakte ervoor om als homovriendelijk te worden gezien. Net als veel andere politici wilde hij zich van aids distantiëren. Terwijl hij bevriend was met Rock Hudson, die in 1985 aan aids overleed. Terwijl in dat jaar 16 duizend Amerikanen aan aids zijn overleden. Reagan heeft het woord aids nooit publiekelijk gebruikt. Omdat hij bang was stemmen te verliezen.
‘Religieus rechts kreeg in die tijd een steeds grotere greep op Amerika en de Republikeinse partij. Er waren religieuze leiders die claimden dat aids een straf van God was, er waren mensen die God ervoor bedankten. Er werd geroepen dat homoseksuelen mannen in quarantaine moesten op eilanden.
‘Je bent geneigd om terug te kijken en te denken: het was verschrikkelijk, maar ja, iedereen was toen nog onwetend. Maar dat is niet waar. Mijn hart brak, toen ik tijdens mijn research las hoeveel beter Parijs en Londen omgingen met de aidscrisis. Daar hadden ze geen puriteins stigma op het praten over seks, daar hadden ze veel minder problemen mensen in te lichten over seks, daar zaten minder zeloten in de regering. Ze waren veel sneller in staat de epidemie in te dammen.’
In The Great Believers confronteert Makkai haar personages met pijnlijke, vernederende vormen van homofobie. Zo wordt Yale tijdens een bezoek aan iemands huis verboden van het toilet gebruik te maken, zelfs wanneer hij zegt dat hij niet ziek is (‘Er zijn hier kínderen in huis’). En Makkai laat ook zien hoe die homofobie onder de huid van de jongens is gekropen: sommigen weigeren een hiv-test te doen, in de overtuiging dat hun gegevens zullen worden doorgespeeld aan de overheid.
Hoe kwam u op dat soort dingen?
‘Toen ik met research begon, verwachtte ik dat er boeken of dissertaties zouden zijn over de aidsepidemie in Chicago. Maar niets. Best schokkend, want Chicago is toch een soort New York of San Francisco voor de Midwest. Toen ben ik alle nummers gaan lezen van de lokale gay-krant. En ik plaatste een oproep op Facebook: zijn er mensen met wie ik kan spreken? Via via kwam ik met steeds meer mensen in contact: overlevenden, artsen, activisten. Ik heb uiteindelijk zelfs een van de mannen van de foto op mijn computer gesproken. Dat was een onwerkelijk: eerst erachter komen dat hij nog leefde, en dan tegenover hem te zitten. Hij is seropositief sinds de vroege jaren tachtig. Bij welke gelegenheid de foto was gemaakt herinnerde hij zich niet meer precies, maar hij vertelde dat een aantal van de jongens uit Milwaukee kwam.’
Wat verraste u het meest tijdens uw onderzoek?
‘Ik was erop voorbereid vooral nare dingen te horen. Maar wat indruk maakte, waren de verhalen over de vrijwilligers die kwamen naar het Illinois Masonic, het eerste ziekenhuis van Chicago met een aparte aids/hivafdeling, wat later een voorbeeld werd voor Amerika en de rest van de wereld. Vrijwilligers die de haren van de patiënten knipten, die massages gaven, die bij zieke mensen thuis de koelkast kwamen vullen. Ik was verrast dat het geen individuele acties waren, maar dat het gebeurde op kleine georganiseerde schaal.’
U bent een heteroseksuele vrouw die de aidscrisis zelf niet heeft meegemaakt.
‘Ik heb wel getwijfeld of ik erover mocht schrijven. Ik stelde mezelf twee vragen. Ten eerste: kan ik dit goed? Mijn antwoord was: ik denk dat ik het kan als ik maar voldoende onderzoek doe. En mijn tweede vraag was: steel ik hiermee iemands stem die dit verhaal ook wil vertellen, of is dit een mogelijkheid om de stemmen van anderen te versterken? Ik denk dat dit boek, en het succes ervan, de weg opent voor meer boeken over dit onderwerp. Zo werkt dat bij uitgeverijen.’
Heeft dit boek u als schrijver veranderd?
‘Absoluut. Vooral in de beschrijving van mijn personages. In mijn eerste twee romans (The Borrower en The Hundred-Year House) hield ik mijn personages op ironische afstand, een soort Wes Anderson-achtige benadering. Dat zou met dit onderwerp volstrekt ongepast zijn geweest. Ik moest nu echt heel dicht bij mijn personages komen, ik had werkelijk een fysiek idee van hen.’ Met zelfspot: ‘En wat denk je? Dat blijkt veel beter te werken! Kennelijk is het goed om van je personages te houden. Ik kan me niet voorstellen dat ik in een volgend boek terugkeer naar de ironische distantie die ik vroeger cultiveerde.’
Wat hoopt u dat u lezers meegeeft?
‘Dat ze meer kennis krijgen van deze periode. Maar als dat het enige was, had ik wel een geschiedenisboek geschreven. Ik hoop dat ze een soort dankbaarheid voelen voor hun eigen vrienden, voor de mensen die hen omringen.’
Rebekka Makkai: Een stralende toekomst. Nieuw Amsterdam; € 24,99. Uit het Engels vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema.
Als in een droom
Mensen zijn verhalenvertellers, zegt Rebecca Makkai. ‘Onze hersenen zijn geprogrammeerd om verhalen op een symbolische manier te vertellen. Dat gebeurt ook als we dromen: we gaan op bed liggen en onze hersenen produceren symbolen en patronen en beelden. Als schrijver kun je die onbewuste impulsen aanboren. Niet dat ik in trance schrijf, begrijp me niet verkeerd. Maar wanneer ik schrijf ontstaan er symbolen en parallellen in het verhaal die ik niet plan. Ik raak er pas van bewust als ik mijn tekst teruglees.’
Een grenzeloos aanbod aan auteurs en artiesten: dat is de kracht van het Crossing Border Festival. Van 29 oktober tot 3 november in Den Haag.
Lees meer over het aankomende Crossing Border festival:
Een grenzeloos aanbod aan auteurs en artiesten: dat is de kracht van het Crossing Border Festival. En wie je niet wilt missen? Wat naast de bekendere namen het Crossing Border festival al decennia onweerstaanbaar maakt, is de mogelijkheid om ontdekkingen te doen. Téa Obreht (34) bijvoorbeeld.
De manier waarop de aidscrisis Chicago teisterde in de jaren tachtig, is volgens schrijver Rebecca Makkai te vergelijken met een oorlog. In haar roman The Great Believers wil ze de slachtoffers daarom eindelijk de aandacht geven die ze verdienen.