Rauw op het lijf
Vroeger waren gedichten teksten waarin dichters hun visie op de wereld en het leven ontvouwden. De vormgeving van poëzie werd goeddeels door de traditie bepaald, terwijl dichters ervan konden uitgaan dat hun lezers allemaal zo’n beetje dezelfde culturele achtergrond hadden....
Saskia de Jong (1973) is een hyperbewuste dichter. Haar derde bundel oogt als een gesteriliseerd voorwerp in een operatiekamer. Het lichtgroen van het papier lijkt besmet met rode letters, zodat je de neiging hebt het boek met plastic handschoenen aan te vatten.
De flaptekst, doorgaans gereserveerd voor wervende uitroepen van de uitgever, vormt hier een integraal onderdeel van de bundel. De Jong heeft er veertien citaten uit recensies van haar eerdere werk bij elkaar gezet, waarbij ze niet geschroomd heeft ook enkele negatieve oordelen in de selectie op te nemen. Dat roept vragen op. Neemt ze zoveel afstand van haar werk dat ze er niet wakker van ligt als het afgebrand wordt? Getuigt deze actie van eerlijkheid? Wil ze aangeven dat alles ter discussie staat? Of acht ze haar bundel, gezien ook de titel, resistent tegen alle kritiek?
De motto’s van Bellow en Seneca in de bundel stellen dat dichterschap niet berust op techniek, maar op persoonlijkheid en een vorm van waanzin. Voor De Jong is poëzie een riskante aangelegenheid. Haar dichterlijke bezetenheid onttrekt zich aan regels en systemen. De gedichten verschillen onderling enorm, maar hebben met elkaar gemeen dat ze ongrijpbaar willen zijn. Van geen enkele strofe zou je kunnen vaststellen wat er precies in beweerd wordt. Toch heeft deze poëzie een présence die onontkoombaar is. Hier is een nieuwe Lucebert in de maak.
In het eerste gedicht, dat eerder gepubliceerd werd in de vorm van een krankzinnig beeldverhaal, lijkt nu een programmatische functie te vervullen:
blootleggen is in het geheel
geen haalbare kaart, koppelbazen,
niet
het minste oude in het nieuwe du-
wen wij
op zoete voois
De lezer is een koppelbaas die probeert samenhang aan te brengen in de hoop greep op de poëzie te krijgen, maar de dichter doet aan dat spelletje niet mee. Wat deze regels over de traditie zeggen, is dubbelzinnig: we maken geen gebruik van het oude, of: we integreren juist de belangrijkste elementen uit het verleden in dit nieuwe verband. Het is eveneens onzeker of de ontkenning ‘niet’ zich uitstrekt tot de woordgroep ‘op zoete voois’.
Hoe dan ook, de bundel is beslist niet zoetgevooisd, maar de traditie is er wel degelijk in vertegenwoordigd. Daarbij heeft De Jong een voorkeur voor verhalen van roes en verwoesting: Dionysos, Medea, Eva en de Slang.
De Jong schetst een wrede, monsterlijke wereld, die desondanks ruimte biedt voor liefde en tederheid. Zo kan de hitte van de hondsdagen mythische trekken krijgen: ‘als de zomer op zijn heetst is, vernietiging de bedoeling/ omdat de zon te veel op haar lippen heeft liggen/ als in razernij schroeien de plekken, in razernij/ wordt een plek zonder schaduw gebaard’.
Om je tegen de verschrikkingen te wapenen kun je intimiteit zoeken: ‘wij waren een keer bang/ we hebben elkaar de ceremoniekleding/ aangetrokken en er was sneeuw en liefde’. Maar liefde ontaardt in een farce: ‘vanavond eten we de dingen gekonfijt en wensen weer/ dat we om rauw op het lijf vroegen’.
De bundel Resistent doet ongemakkelijke uitspraken over de politieke en economische werkelijkheid. Zo is er een gedicht waarin een uit de hand gelopen experiment plaatsvindt, dat ertoe leidt dat de wereld ‘eindelijk hersenloos’ wordt.
Elders staat er: ‘ergens in het klaverblad of klaverveld raakten we de weg /kwijt we volgden maar de swastika’s’. En: ‘vroeger was alles een pond of een kilo (...) werken was zo leuk in die dagen/ smaak was heel gewoon/ hoe heerlijk loog de welvaart’.
Dit is de oorzaak van de algehele verwording van de beschaving: ‘de mens is in zijn wensen zo morsig’.
Wat het lezen van deze poëzie bovenal tot een meeslepende belevenis maakt, is de kracht van ritme en klank.
De gedichten zijn zelden mooi, maar in hun horten en stoten, hun verwarrende enjambementen en soms obsessieve rijmklanken maken ze de lezer weerloos voor hun besmetting:
niet langer schreeuwen de bomen
om
hout en houvast, schor is hun schors
met de lassen van water, de nerven
van lucht
het groeit en bloeit en is antidood
Resistent is een hard boek. Piet Gerbrandy