AchtergrondKritiek op kunst
Protest tegen kunstwerk op BredaPhoto: cancel culture in optima forma, of het zelfreinigend vermogen van de kunstsector?
Protest tegen kunst komt steeds vaker uit onverwachte hoek: van jonge kunstenaars die online horden activisten mobiliseren. Is dit cancel culture, of het zelfreinigende vermogen van de sector? Daarover blijkt de kunstwereld verdeeld.
Half september werd de aandacht van kunstenaar Alina Lupu (35) gegrepen door het kunstwerk Destroy My Face van Erik Kessels op de tweejaarlijkse fototentoonstelling BredaPhoto. Hoe het precies begon, kan ze zich niet herinneren: ‘Mijn sociale media-feeds stonden er vol mee, er was niet één bron, er waren er meerdere. Dat gebeurt vaker bij zo’n schandaal.’
Lupu is erg actief online. Ze volgt op Instagram meer dan zesduizend accounts, op Twitter 930 accounts. Ze besloot zich verder te verdiepen in het kunstwerk. Het ging om een skatebaan in Breda waarop grote foto’s waren aangebracht van door algoritmen samengestelde gezichten van vrouwen (en een enkele man) die veel plastische chirurgie hadden ondergaan. Doordat erover geskatet zou worden, zouden de portretten beschadigd raken.
Lupu kon zich vinden in de verontwaardiging die ze online tegenkwam, ook zij vond het kunstwerk ‘gewelddadig’ jegens vrouwen. De uitleg die Erik Kessels bij zijn kunstwerk gaf, vond zij ontoereikend: ‘Het is een slap excuus om te zeggen dat die foto’s zijn samengesteld door algoritmen. Algoritmen discrimineren. En juist vrouwen ervaren de druk om er op een bepaalde manier uit te zien, en die druk komt vooral van mannen.’ Toen er een open brief verscheen waarin BredaPhoto en skatebaan Pier15 werden aangespoord het kunstwerk te verwijderen, ondertekende Lupu deze.
De brief was opgesteld door het collectief We Are Not a Playground, dat zich omschrijft als ‘een groep kunstenaars, fotografen, vormgevers en creatieven’. De opstellers van de Engelstalige brief wilden anoniem blijven, omdat ze, zo verklaarden ze later, hun professionele leven niet in gevaar wilden brengen. In de brief stonden drie dringende ‘suggesties’ aan BredaPhoto, waarvan de eerste het luidst resoneerde: ‘Verwijder het kunstwerk uit jullie programmering en uit Pier15, en maak een statement.’ Op vragen van de Volkskrant wilde het collectief niet reageren.
Onder de 2.444 ondertekenaars waren veel vrouwen uit de internationale skatewereld, maar ook veel jonge kunstenaars. De namen van kunstacademies vielen op: niet alleen uit Nederland, maar ook uit bijvoorbeeld Helsinki, Moskou en Cambridge kwam bijval van kunstacademiestudenten. Samen waren ze het erover eens: dit kunstwerk was vrouwonvriendelijk en moest weg.
Uiteindelijk besloot skatebaan Pier15 Destroy My Face inderdaad weg te halen; het bedrijf vreesde sponsoren kwijt te raken. Was dit een geval van cancel culture in optima forma? Of zagen we hier het zelfreinigende vermogen van de kunstsector? Daarover blijkt de kunstwereld verdeeld.
Dat kunst kan leiden tot protest, is algemeen bekend; dan staan mensen bijvoorbeeld met protestborden bij musea. Traditioneel is de roep om kunst te vernietigen, kuisen of censureren een aangelegenheid van conservatieven, religieuze groepen bijvoorbeeld. Incidenteel kunnen ook dierenactivisten ertoe oproepen een kunstwerk in de ban doen. Maar de afgelopen jaren heeft het strijdtoneel uitbreiding gekregen vanuit onverwachte hoek: recente protesten worden aangevoerd door jonge kunstenaars die hun oudere collega’s bekritiseren op morele gronden. Op internet lijkt een jongere, digitale generatie de macht te grijpen die ze in de fysieke wereld (nog) ontbeert. Opvallend aan het verzet tegen Kessels’ kunstwerk was dat het zich volledig online afspeelde. Er kwam geen enkel protestbord aan te pas en het ging razendsnel: de petitie verscheen donderdagavond 11 september, drie dagen later stonden er 2.444 namen onder, en op maandag 15 september werd besloten het kunstwerk te verwijderen.
Lupu studeerde vier jaar geleden af aan de Gerrit Rietveld Academie. Haar kunst en activisme zijn innig met elkaar verweven. Toen zij begin dit jaar bijvoorbeeld deelnam aan een groepstentoonstelling van het Mondriaan Fonds, bestond haar bijdrage deels uit een performance waarin ze de magere betaling van de deelnemers aankaartte. Lupu vindt de kunstwereld ‘erg hiërarchisch’, volgens haar is het lastig om er je weg te vinden. Ze is blij dat ze via sociale media iets kan aankaarten: ‘Daar hebben we tenminste wel een gelijk speelveld.’
Ze wijst erop dat jonge kunstenaars zich steeds beter organiseren: offline, bijvoorbeeld in studentenbonden, maar ook online. Tijdens de lockdown werden de eerste stappen gezet om een landelijke Nederlandse (Engelstalige) kunststudentenvakbond op te richten, deels uit onvrede over de digitale lessen. Dat vanuit dergelijke bewegingen ook kunstwerken worden bekritiseerd, verbaast Lupu niet: ‘Ik zie dat kunststudenten zich nu eenmaal erg bewust zijn van onrecht. En dan gaat het niet alleen over studentenzaken, het onrecht stapelt zich op.’
Dat onrecht waartegen wordt gestreden, neemt in de kunstwereld verschillende vormen aan. Dat is allereerst duidelijk te zien in de kunstwerken zelf. In recente grote tentoonstellingen heeft geëngageerde kunst de overhand: kunstenaars tonen hun zorgen over klimaatverandering, racisme, seksisme en de vluchtelingencrisis. Dit engagement heeft ook zijn weerslag gekregen in digitaal activisme, en de coronacrisis lijkt die ontwikkeling in een stroomversnelling te hebben gebracht. Even konden er geen tentoonstellingen worden geprogrammeerd en was er meer tijd voor toetsenbordactivisme.
Bovendien worden door de klappen die de kunstwereld te verduren krijgt de verschillen tussen mensen die in de cultuursector werken uitvergroot. In de VS en Groot-Brittannië zijn veel acties gericht tegen discriminerende of anderszins oneerlijke arbeidsomstandigheden in de culturele sector. Ervaringsverhalen worden verzameld door bijvoorbeeld @changethemuseum en @abetterguggenheim. Op basis van verhalen en audio- en video-opnamen die de actiegroep bijeen had gebracht, drong dit laatste account (actief sinds juli) onlangs aan op het ontslag van de twee directeuren en de hoofdcurator van het Solomon R. Guggenheim Museum in New York. Zij worden beticht van racisme, seksisme en klassendiscriminatie. Recente toevoegingen aan deze tak van digitaal activisme hebben veelzeggende accountnamen als ‘@cancelartgalleries’.
Kort nadat Lupu de actie tegen Kessels’ kunstwerk had ondersteund, werd haar aandacht getrokken door een project van de Nederlandse kunstenaar Tinkebell, dat ze kort daarna op Instagram betitelde als ‘kindermisbruik’. In hetzelfde bericht noemde Lupu Tinkebell een ‘aandachtszoeker’, omdat zij in haar video een 13-jarig kind in het vluchtelingenkamp Moria liet zien.
Tinkebell (pseudoniem van Katinka Simonse, 41) is gewend aan felle reacties op haar activistische kunst. Recente projecten van haar gingen onder meer over de textielindustrie, de kernramp in Fukushima en de vluchtelingencrisis. In 2009 bundelde ze samen met kunstenaar Coralie Vogelaar de haat- en dreigmails die ze had ontvangen in een boek: Dearest Tinkebell. Dat de verontwaardigde reacties nu vanuit de kunstwereld zelf komen, is voor haar nieuw. ‘Ik ben me natuurlijk bewust van cancel culture, maar ik had niet verwacht dat jonge makers zich tegen hun eigen sector zouden richten, tegen Erik Kessels en ook tegen mij’, aldus Tinkebell. ‘Ze denken dat ze de waarheid in pacht hebben, echt choquerend. Een kunstwerk weg willen halen is zwak. Dan zeg je: dit mag geen deel uitmaken van de kunstcommunity.’
Wat opvalt in gesprek met Lupu en Tinkebell, is dat deze kunstenaars niet eens zo veel schelen in leeftijd, maar totaal andere ideeën hebben over wat ‘goed gedrag’ is, zowel in de kunst als online. Ze spreken letterlijk (Lupu komt uit Roemenië, het interview is in het Engels) en figuurlijk een andere taal. Zo kent de activistische taal veel Engelse terminologie. Het is dan ook lastig gemeenschappelijke grond te vinden. Het is een gevecht om principes, maar welke principes?
Tinkebell vindt het onvergeeflijk dat je als kunstenaar een andere kunstenaar aanvalt: ‘Dan maak je de kunstsector kapot.’ Bovendien meent zij dat het maakproces van kunst geen democratisch proces is en dat een kunstenaar een vrije positie in de maatschappij moet kunnen innemen. Lupu wijst op het belang van kritiek. Zij is op haar beurt verontwaardigd dat Tinkebell de tag-optie op Instagram had geblokkeerd, waardoor Lupu niet direct op haar kon reageren. Ze vindt dat Tinkebell daardoor haar verantwoordelijkheid ontloopt: ‘Je plaatst een drol in de kamer en gaat weg. Is dat nou engagement?’
Tinkebell krijgt door de reacties die ze online ontvangt, want die leest ze wel, de indruk dat jonge kunstenaars haar kunst niet goed begrijpen, of niet willen begrijpen: ‘Misschien moeten we anders gaan communiceren. Dat we kunst moeten gaan maken op een TikTok-niveau (sociaal medium waarmee je heel korte video’s kunt delen, red.), heel rechttoe-rechtaan.’ Zij zag hoe haar video Declaration The universal one. and. The struggle for human values, waarin de 13-jarige Jawad uit Afghanistan een toespraak voorleest over het niet naleven van de mensenrechten, werd opgeknipt tot een clipje van een paar minuten. Dat werd gretig gedeeld in Instagram Stories (waar berichten na 24 uur weer weg zijn), terwijl, zo zegt ze, ‘de volledige video op YouTube maar heel weinig is bekeken.’
In Instagram Stories ging het er heftig aan toe. Mensen waren woedend op de kunstenaar, die zou lijden aan white saviorism: het uit eigenbelang willen ‘redden’ van een gekleurd iemand door een witte persoon. Wat Tinkebell in Moria deed zou daarmee racistisch zijn, zo schrijven jonge kunstenaars naar haar en elkaar.
Hoogleraar David Langley doet voor de Universiteit van Groningen en voor TNO onderzoek naar digitalisering binnen de maatschappij en onlineactivisme. Hij wijst erop dat sociale media in handen zijn van grote Amerikaanse bedrijven die baat hebben bij polarisatie: ‘Dat leidt tot meer kliks, meer reacties, langer online blijven.’ De manier waarop deze bedrijven hun platforms ontwerpen zorgt er volgens Langley voor dat mensen niet goed naar elkaar kunnen luisteren: ‘In feite ontstaat er een soort verwijtmachine, waarin het lastig is je onzekerheid te uiten of van mening te veranderen.’ Hij maakt zich zorgen over de polarisatie in de cultuursector, zoals die op sociale media tot uiting komt. ‘Terwijl ik aanneem dat jonge en oudere kunstenaars ook veel inzichten delen over de rol van kunst in de maatschappij.’
In zijn onderzoek maakt Langley onderscheid tussen de ‘activisten’ en ‘slacktivisten’, respectievelijk de mensen die een protest initiëren en de mensen die het vanachter hun toetsenbord ondersteunen (‘slack’ verwijst hierbij naar het werkwoord to slack, ‘luieren’, niet naar het gelijknamige chatprogramma). Het is echter niet zo dat toetsenbordactivisten hun naam zomaar gedachtenloos ergens onder zetten, meent hij: ‘Er wordt weleens gezegd: ze doen zoiets om zichzelf een goed gevoel te geven of iets te bewijzen voor hun vrienden. Maar ons onderzoek laat zien dat dat niet klopt: ze voelen zich echt betrokken.’ Zo waren de kunstacademiestudenten uit Helsinki, Moskou en Cambridge die de petitie tegen het gewraakte kunstwerk op BredaPhoto ondertekenden, volgens Langley oprecht verontwaardigd.
Tinkebell noemt deze verontwaardiging verwend gedrag: ‘Ik weet dat veel dingen in de wereld een gevecht waard zijn, zulke gevechten voer ik al 25 jaar, dat is mijn baan. Maar choose your battles wisely. Bedenk wie je echte vijand is en richt al je energie daarop.’ Lupu noemt deze opmerking van Tinkebell een whataboutism, een drogreden waarbij iemand die ergens voor of tegen ageert wordt aangevallen met de vraag: ‘Maar what about...?’ Bovendien, zegt Lupu: ‘Een van de wonderen van digitaal actievoeren en discussiëren is nou juist dat je twintig tabbladen kunt openen in je browser. Zo voer je verschillende battles tegelijk.’
Uiteindelijk, vreest Tinkebell, gaan deze acties leiden tot het uitsluiten van potentieel provocerende kunst. Niet elke kunstorganisatie wil immers het risico lopen midden in een socialemediastorm terecht te komen. Dat dergelijke overwegingen ook kunnen leiden tot uitstel, bleek vorige week als, toen vier grote musea in Londen, Washington, Boston en Houston bekendmaakten dat ze een voor volgend voorjaar gepland retrospectief van de Amerikaanse kunstenaar Philip Guston uitstellen tot 2024. De reden is dat Guston (1913-1980), een witte kunstenaar, in zijn schilderijen Ku Klux Klan-figuren toont. Dat hij dat heeft bedoeld als aanklacht tegen die organisatie is niet direct aan de schilderijen af te zien.
De vier museumdirecteuren verklaarden gezamenlijk: ‘We stellen deze tentoonstelling uit tot een moment waarop, zo denken wij, de krachtige boodschap van sociale en raciale rechtvaardigheid waar Gustons werk om draait duidelijker kan worden geïnterpreteerd.’ Het lijkt alsof de musea zo anticiperen op een golf van kritiek en verontwaardiging waarop ze de komende vier jaar alvast een antwoord proberen te formuleren.
Ondertussen liggen de vier directeuren alsnog onder vuur. Zo verklaarde Mark Godfrey, conservator van Tate Modern (een van de vier musea), op Instagram dat hij het besluit ‘extreem betuttelend’ vond richting de bezoekers. Hij meende ook dat musea hiermee hun verantwoordelijkheid jegens kunstenaars verzaken. Woensdag kreeg Godfrey bijval van honderd curatoren, kunstenaars en kunsthandelaren, die zich in een open brief keerden tegen het besluit van de musea.
De actievoerders van We Are Not a Playground zijn inmiddels ook actief op Instagram en bereiden nieuwe acties voor. Deze week verklaarde het collectief dat, hoewel Destroy My Face is verwijderd, ‘de machtsstructuren van instituten als BredaPhoto’ niet zijn veranderd. Het verwijderen van het kunstwerk was het eerste actiepunt uit hun brief, de reactie van BredaPhoto vonden zij onbevredigend. Andere dringende aanbevelingen uit de open brief waren ‘laat je achterban weten hoe je ervoor zorgt dat dit nooit meer gebeurt’ en ‘neem verantwoordelijkheid voor je eigen fouten en vecht voor structurele sectorbrede verandering’.
De brief kan nog steeds worden ondertekend, al is het document sinds zondagavond 14 september niet bijgewerkt. Op Instagram kondigt We Are Not a Playground aan: ‘Wij zijn nog niet klaar, en we gaan nog niet weg.’
BredaPhoto
Het thema van BredaPhoto is ‘The best of times, the worst of times’. Het tweejaarlijkse fotofestival wil zich dit jaar richten op urgente maatschappelijke problemen. De tentoonstelling (inmiddels zonder Destroy My Face) is nog te bezoeken tot 25 oktober, op verschillende locaties in Breda.