Met een leesoffensief wil de politiek het plezier in lezen terugbrengen. Wat kinderboekenschrijver Paul van Loon betreft, begin je bij de onderwijzer.
Leg kinderboekenschrijver Paul van Loon (64) de alarmerende berichten voor over ontlezing; dat jongeren tussen de 13 en 19 jaar gemiddeld nog maar tien minuten per dag lezen, dat bijna de helft in die leeftijdscategorie lezen zelfs een tijdverspilling noemt. Vraag hem dan of hij het als persoonlijk falen voelt. Dan zegt hij: ‘Als ik heel eerlijk ben: nee. Ik schrijf sinds 1983 boeken voor kinderen tot een jaar of 15. Ik sta elk jaar voor duizenden kinderen in het theater, met een show die gaat over mijn boeken en over het belang van lezen. Na afloop signeer ik, en dan staan ze in rijen voor mijn tafel. Kinderen én hun ouders: of ik ook een handtekening wil zetten in hun oude exemplaar. En dan vertellen ze hoe ze door mij zijn gaan lezen en daar nooit meer mee zijn opgehouden.’
Dolfje Weerwolfje, De griezelbus, Foeksia de miniheks, Nooit de buren bijten, Raveleijn: Paul van Loon schreef de afgelopen 36 jaar 130 boeken die door miljoenen kinderen zijn gelezen in binnen- en buitenland. Zijn verhalen worden bevolkt door weerwolven, vampiers, mummies, heksen, zombies en spoken. Spannende verhalen, opgeschreven in korte, begrijpelijke zinnen, want van ‘onnodige acrobatiek’ houdt hij niet. ‘Ik wil actie. Op ellenlange beschrijvingen van hoe bossen eruitzien in de mist zitten kinderen niet te wachten. Dat beeld kennen ze inmiddels wel.’
Dat kinderen steeds minder lezen, is niet nieuw. In de bijna vier decennia dat Van Loon in het boekenvak zit, heeft hij gezien van hoeveel kanten de belaging komt: minder aandacht voor kinderboeken op tv, ouders en grootouders die steeds minder voorlezen, een slinkend aantal openbare bibliotheken. ‘Dan lees ik in de laatste nieuwsbrief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat ontlezing wordt tegengegaan door een jeugdlidmaatschap van de bibliotheek te geven aan ouders van pasgeboren kinderen. En dan denk ik: wat heeft dat voor nut, als de ene na de andere gemeente de bibliotheek sluit?’
Maar de grootste boosdoeners zijn de smartphone en de tablet. In het kinderboek De Sprookjessprokkelaar, geschreven samen met prinses Laurentien, aanjager achter de stichting die ongeletterdheid tegengaat, schetst hij een toekomstbeeld waarin boeken niet meer bestaan:
‘Niemand weet nog wat boeken zijn. Alle mensen zijn bèta’s geworden. Bèta’s kijken alleen nog maar op schermen, tablets, mobieltjes, laptops. De beeldschermen hebben de strijd gewonnen. Niemand is nog geïnteresseerd in boeken en taal.’
Daarom begint hij zijn show, De griezelbus on tour, altijd met het Limburgs sagenboek. ‘Een beduimeld exemplaar uit 1915, een van de boeken uit de kast van mijn ouders die ik als 8-jarige verslond. Het staat vol enge verhalen, soms van maar één zin: ‘Te Wellerloo ligt een reuzenkei, steekt iemand een mes erin dan bloedt en kermt hij.’ Ik heb dat boek al in mijn hand als ik de zaal vraag: wie van jullie heeft er een smartphone of een tablet? Alle handen in de lucht. Dan zeg ik: over twee, drie jaar is het scherm kapot, de accu leeg, en moet je een nieuwe. Dan klop ik op het boek, en zeg: dit boek is 104 jaar oud en je kunt het nog steeds lezen. Applaus voor het boek! En dan klappen ze allemaal.’
Hij had zijn uitgeverij laten weten: in alle discussies over de ontlezing mis ik één ding: het belang van het boek. Hij moet er niet aan denken dat het papier verdwijnt en iedereen straks zijn verhalen op een tablet leest. ‘Dan komt De avonden van Reve, Pinkeltje of The Lord of the Rings allemaal van dezelfde drager, en verdwijnt de magie. Want fysieke boeken hebben een sfeer. Een geur, een gewicht, ezelsoren. Herinneringen aan de plek waar je ze hebt gelezen. Dat verdwijnt als je alleen nog maar een e-reader hebt.’
In navolging van de Raad voor Cultuur, de Onderwijsinspectie en de Sociaal-Economische Raad riepen de ministers Van Engelshoven en Slob vorige week op tot een leesoffensief. Zijn ze bij u langs geweest voor advies?
‘Nee. Ik weet niet eens of ze van mijn bestaan weten.’
Als u dat offensief zou mogen vormgeven, waarmee zou u dan beginnen?
‘Met de onderwijzers. Want alleen onderwijzers die zelf van lezen houden, kunnen kinderen liefde voor boeken bijbrengen. Als dat niet zo is, kunnen ze beter een ander beroep kiezen.’
Ontmoet u ze vaak, onderwijzers die niet van boeken houden?
‘Ze zaten soms bij me in de zaal bij een schoolvoorstelling. Was ik een verhaal aan het vertellen, merkte ik dat de kinderen steeds onrustiger werden, en zag ik de blauwe schermpjes van de telefoons van de leerkrachten oplichten. Die hadden dan even tijd om op Facebook te gaan of zo. Ik heb de voorstelling een keer onderbroken en gezegd dat ze orde moesten houden. Toen zeiden ze: ‘Ja, maar de kinderen vinden je show heel erg spannend.’ Verkeerde antwoord! Je moet het goede voorbeeld geven! Als je als volwassene al niet wilt luisteren naar een schrijver die over boeken praat, hoe wil je dan dat kinderen dat doen?’
Onlangs schreef kinderboekenschrijver Janneke Schotveld in deze krant over haar gastlessen op de pabo, waar toekomstige onderwijzers worden opgeleid. Zij maakte mee dat de studenten die naar haar lezing kwamen als beloning vijf boeken van hun leeslijst mochten schrappen. Dat ze niet wisten wie dat jaar de schrijver van het Kinderboekenweekgeschenk was.
‘Ik ben zelf eens benaderd door drie studenten van de pabo die me wilden interviewen. Ik antwoordde dat ze welkom waren en vervolgens hoorde ik weken niets. Toen ik belde om te horen of ik nog een gaatje moest vrijhouden in mijn agenda, zeiden ze: het hoeft niet meer, de module jeugdliteratuur is al afgelopen. Daarvan kan ik zo boos worden. Ik vind: die mensen hebben op een pabo niets te zoeken.’
Zeker, hij heeft het op basisscholen ook anders gezien. De juf met de Dolfje Weerwolfje-klas, die elke dag voorleest, plakboeken maakt met de kinderen, vol tekeningen en verhalen. ‘Elke klas’, zegt Van Loon, ‘zou één kinderboek kunnen adopteren – en dat je dan een Superjuffie-klas hebt, een Pluk van de Petteflet-klas en een Sjoerd Kuyperklas. In die klassen staat een boekenkast vol boeken, voor elk wat wils. En vijf dagen per week, acht jaar lang, wordt er minstens een kwartier voorgelezen. Liefde voor het boek moet groeien.’
Volgens Arjan van den Haak, journalist en schrijver van jeugdboeken, ga je de ontlezing vooral te lijf door meer boeken voor jongens te schrijven.
‘Dat waag ik te betwijfelen. En wat zijn boeken voor jongens? Schrijvers moeten vooral de boeken schrijven die ze in zich hebben. En met de hausse aan spannende fantasyboeken worden jongens toch ook voldoende bediend?’
Als het over ontlezing gaat, valt steevast het woord ‘leesplezier’. Maar leesplezier, schreef Nelleke Noordervliet, staat de ernst waarmee we taal en lezen moeten nemen in de weg. Goed lezen is de basis onder elke vorm van onderwijs.
‘Ik vind leesplezier belangrijk. Maar kunnen lezen is niet alleen de sleutel tot verhalen die je ontroeren, verwonderen, die je verdrietig maken, aan het denken zetten. Het is ook de sleutel tot informatie. Ik houd het maar even simpel: als je de gebruiksaanwijzing op je vuurwerkpakket niet kunt lezen, en dus niet weet dat je een pijl niet in je hand moet houden, dan heb je een probleem.’
Moet er iets veranderen aan het leesonderwijs op de basisschool?
‘De nadruk ligt nu wel erg op technisch en begrijpend lezen. Het eerste boek dat ik schreef, Boven op tante Agaat, was een AVI-boek voor uitgeverij Zwijsen. Die maakt kinderboeken volgens een systeem waarmee je de leesvaardigheid van kinderen toetst. Samen met de opdracht van de uitgeverij kwam een waslijst van regels waaraan ik me moest houden. Ik mocht geen zinnen maken van meer dan acht woorden, geen woorden gebruiken van meer dan twee lettergrepen. De lezers voor wie ik schreef, kenden de letter d nog niet, dus ik kon niemand uit bed laten stappen. Kijk, ik heb zo niet leren lezen. Ik las Paulus de boskabouter, en misschien begreep ik niet elk woord, maar ik werd meegesleept door het verhaal. En dat moet boven alles gaan.’
Kent u Luka, de voorleesuil?
‘Nee, wat is dat?
Een robot. Het uiltje werd dit jaar in België geïntroduceerd door een kinderboekenuitgeverij.
‘Dat is toch een afschuwelijke ontwikkeling? Als je ouders moet vervangen door een robot? Waarom hebben die ouders überhaupt kinderen gekregen, als ze er geen moeite voor willen doen?’
U hangt zo aan het fysieke boek als drager van verhalen. Maar je kunt ook zeggen: daar zijn in de 21ste eeuw podcasts voor in de plaats gekomen. Of luisterboeken.
‘Als iedereen straks in het park met zijn koptelefoon op naar een verhaal luistert, in plaats van met een boek in de hand, dan kun je niet meer vragen: hé, wat lees je? Dan raak je niet meer met elkaar in gesprek. Dan leven we in een koude, elektronische wereld waar een robot voorleest in plaats van de vriendelijke stem van je oma. In zo’n wereld wil ik niet terechtkomen.’