InterviewCarlijn Kingma
Op de ontzagwekkende kaarten van Carlijn Kingma staan geen wegen, maar ze wijzen wel de weg
De getekende kaarten van Kingma analyseren systemen in de maatschappij. Van het verleden, langs het heden, naar een vergezicht voor de toekomst.
In een hoge, schemerige kamer werkt de cartograaf. Zij zit achter een tekentafel, de rug naar ons toegekeerd, de blik gericht op een leeg vel papier. Ze heeft het zichzelf niet gemakkelijk gemaakt: verderop in de kamer, op een verhoging voor het raam, staat het staketsel van een pop, dat van de hiel tot de kruin bekleed dient te worden met nog te maken kaarten. De pop is groot, de cartograaf werkt in haar uppie. Dagen zullen voorbijgaan zonder dat er zichtbare vooruitgang wordt geboekt. Dit tafereeltje in zwart-wit werd getekend door Carlijn Kingma (29). De titel luidt Zelfportret.
Een metafoor, uiteraard. Kingma, zo kun je de tekening lezen, heeft een private persoon (de tekenaar) en een publieke persoon (de pop), en die laatste doet nogal eens een zwaar beroep op de eerste. De Gebroeders De Goncourt noemden zichzelf de slaven van hun boeken. Carlijn Kingma lijkt hier de slaaf van haar kaarten, al klinkt slaaf wel erg negatief. Beter is: de dienaar van haar kaarten. Haar kaarten leggen beslag op haar, zo voelt het soms voor haar. Lange perioden van eenzame afzondering zijn nodig om deze ambitieuze werken tot een goed eind te brengen. Zeven voltooide ze er tot nu toe, acht als je het kleinere Zelfportret meerekent. Alle acht zijn nu te zien in een mooi vormgegeven tentoonstelling in het Rijksmuseum Twenthe in Enschede.
Daar ontvangt de cartograaf – op sokken. Het is een paar dagen voor de opening, flarden papier met schetsen, illustraties uit anatomische handboeken en architecturale ornamenten liggen verspreid over de vloer, als overblijfselen van een knutselklas. Materiaal om de mindmap mee op te lappen die zo direct zal worden opgehangen: hij liep onlangs schade op bij een transport, vandaar. De cartograaf (knot, flanellen houthakkershemd) is vrolijk en goedlachs, met een vage hint van onrust in haar manier van doen. Perioden als deze, waarin de interviewverzoeken binnenstromen en velen iets van haar willen, zegt ze later, zijn haar minst favoriete. Ter illustratie van haar huidige gemoedstoestand imiteert ze iemand die staand in een kamer uit alle macht meerdere deuren probeert dicht te houden. Ondertussen hangen alle werken al op hun plek.
De kaarten zijn ideeënkunst in de puurste zin van het woord. Men ziet erop geen autowegen of vaarroutes. Als oriëntatiemiddel op een bestaande geografische plek zijn ze volstrekt ongeschikt. Nee, deze kaarten tonen gedachte-experimenten en systeemanalyses. Een kaart, Een geschiedenis van de utopische traditie, illustreert bijvoorbeeld de evolutie van het utopisch gedachtengoed. Op dat drieluik wordt de geschiedenis belichaamd door een verticaal bouwwerk, waarvan de bouwstijl per geleding transformeert (Griekse tempel, middeleeuwse kathedraal, modernistische wolkenkrabber). Aan de linker- en rechterzijde van elke geleding zien we de corresponderende verlangens en angsten: het paradijs, het beloofde land, de utopie; de onderwereld, de hel, de dystopie. Een andere kaart (Spolia van verwachtingen) toont de heersende identiteit van de stad Rome (bakermat van de beschaving, kraamkamer van de kunsten et cetera) en hoe allerhande bevolkingsgroepen al dan niet deel mogen uitmaken van dat verhaal.
Weer een andere kaart (De quasineutrale oplossingsfabriek) draait om de verwerving en verwerking van kennis, naar verluidt ooit een avontuurlijke bezigheid, maar door honger naar groei en efficiëntie verworden tot een gediversifieerde, kleurloze bedoening. Al deze kaarten, vertelt Kingma, zijn pogingen om de maatschappij op een andere manier door te snijden: politiek, industrieel, cultureel, wetenschappelijk. En daarbij werkt ze standaard vanuit het verleden langs het heden naar de toekomst. Haar kaarten, zegt ze, draaien om inzicht, maar ook om uitzicht. Waar komen we vandaan, waar zijn we nu, en waar gaan we wellicht heen.
Het zijn geen soloprojecten. Voor elke nieuwe kaart werkt ze intensief samen met experts op het betreffende gebied. Voor Spolia van verwachtingen, bijvoorbeeld, doorkruiste ze Rome in het gezelschap van achtereenvolgens een bouwkundig theoreticus, een activist, een stadsdichter en een fotograaf. En voor Babylonische toren van de moderniteit, een kaart over het verband tussen technologische vooruitgang en entropie in de laat-kapitalistische samenleving met in de hoofdrol een Bruegeliaanse toren (met fragmenten van de Rotterdamse Markthallen), sparde ze met de architect Piet Vollaard en de futuroloog Edwin Gardner. Zulke samenwerkingen, zegt ze, zijn onontbeerlijk voor haar projecten. Ze voeden de kaarten met kennis die ze zelf niet bezit.
De uitvoering van de kaarten is ontzagwekkend. Zij zijn getekend met een zwarte Rotringpen, in een handschrift dat per kaart lichter en economischer wordt. In hun grondigheid, en soms ook in hun sfeer, doen de kaarten denken aan de etsen van Piranesi of de schilderijen van Bruegel (en het Nobson-project van de Engelse kunstenaar Paul Noble). Elk werk toont een complete wereld, uitgewerkt tot in de nerven. We zien bergen, ravijnen, universiteiten, winkelcentra, kantoren, barakken, gevels, poorten, trapjes, buizen en mensen. Om u een idee van de schaal te geven: die mensen zijn ongeveer zo groot als een vingernagel. Vaak is er sprake van een structurerend element, een spiraal, een toren, een kloof, waarin kleinere onderdelen zijn ondergebracht. Het zijn fantasielandschappen, maar niet alles erop is gefantaseerd. Tussen de meer generieke delen ontwaart men stukjes herkenbare realiteit. Een zorgeloze schommelaar is afkomstig van een schilderij van Fragonard. Een Babylonische toren bevat fragmenten van het Groot Handelsgebouw in Rotterdam. Zulke herkenbare elementen zijn een soort proppers, in de zin dat ze kijkers de voorstelling intrekken. Kijk, het Pantheon!, denkt iemand, en voor die het weet zit-ie in de tekening.
Wat mensen ook de kaarten intrekt zijn de talloze architectonische hoogstandjes die erop figureren. Bouwwerken die zich amper laten analyseren, laat staan bedenken, zo complex steken ze in elkaar. Op de kaart Stargazers & Gravediggers staat het staketsel van een ronde toren, waarvan je tien van de tien keer het spoor bijster raakt wanneer je hem probeert te doorgronden. De als architect opgeleide cartograaf is van haar creatie weinig onder de indruk. Je ontwerpt zo’n toren gewoon zoals je een echte toren zou ontwerpen, verklaart ze. Kwestie van restraints (functie, afmetingen et cetera) opstellen, goed nadenken, en doen. Lachend: ‘Al zou ik die bewuste toren in het echt liever niet bouwen.’
Het was nooit haar plan om cartograaf te worden, vertelt Kingma: ze werd het min of meer noodgedwongen. Het gebeurde een paar jaar geleden: voor haar scriptie aan de TU Delft wilde ze een geschiedenis schrijven van de utopie, maar toen ze alle ideeën en verbanden in haar hoofd op schrift probeerde te stellen, was het resultaat aan de droge kant en onbegrijpelijk bovendien. Ze vatte het idee op om al die communicerende schalen in de vorm van een kaart te gieten. Op haar Rotterdamse studentenkamer werkte ze eraan van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat.
Na een week kwam haar toenmalige vriend langs, de kaart-in-wording ontlokte hem een mening.
De mening luidde als volgt: je bent knettergek geworden.
Maar Kingma zelf zag de potentie. Als ik in een week zover kom, rekende ze zichzelf voor, dan ben ik over een paar maanden daar en daar. Toen ze de kaart, het voornoemde Een geschiedenis van de utopische traditie, liet zien aan haar docent, kon die haar ideeën in een vloeiende beweging lezen, een succes. Daarna is ze nooit gestopt met nieuwe kaarten maken.
Een paar maanden duurt het gemiddeld om er een te realiseren, tijd die ze blokt in haar agenda. Gedurende die periode trek ze zich terug in het ouderlijk huis, een boerderij in de buurt van Zutphen, waar ze kadaverdiscipline aanhoudt: ze tekent zeven dagen per week, van 7 uur ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds. Ze kan er hoofdpijn van krijgen, en voor haar humeur is het ook niet altijd bevorderlijk, maar na een paar dagen bereikt ze een gelukzalige staat van monotonie. Dat monotone is onontbeerlijk, zegt ze. Het is nodig om een constant handschrift te garanderen. Om geconcentreerd te blijven ook. Ze kan niet gummen, hè, een fout is hier onherroepelijk.
Haar meest ambitieuze kaart is het onlangs voltooide werk Het weefsel der mensheid, een samenwerking met historicus en onderzoeksjournalist Rutger Bregman van De Correspondent (zie informatiekader). Het werk is één grote, krankzinnig ingewikkelde metafoor. Hier wordt de maatschappij voor de verandering eens niet voorgesteld als een machine, maar als een fijnmazig biologisch weefsel, waarin allerhande met elkaar communicerende, en van elkaar afhankelijke organen zijn ondergebracht. Dat biologische weefsel, zo had u al begrepen, staat symbool voor het sociale weefsel; een samenleving kan immers ontwricht raken, zoals een schouder dat kan zijn.
In dit landschap van spieren en pezen, dat vagelijk doet denken aan de onderaardse spelonken in de film The Lord of the Rings, voltrekt zich de evolutie van de mensheid, beginnend bij de eerste mensachtigen en eindigend met de redactie van De Correspondent, nee joh, just kidding: eindigend met onze kinderen en hun kinderen en die van hen. Het verhaal zit vol fascinerende en tot de verbeelding sprekende vignetten: geestelijken die een reusachtig kleed weven, dat over een al even reusachtig brein zakt; een sensatie producerend bouwwerk genaamd ‘media’. Het was vooral op dit niveau dat Kingma zich voedde met Bregmans onderzoek. De rijkdom aan vondsten is hier nog verbluffender dan op de eerdere kaarten. Alleen al de burcht van de universiteit, met haar binnengracht gevuld met publicaties en eindeloze clusters waarin ijverige wetenschappers chimpansees bestuderen of geraamtes catalogiseren, is een op zichzelf staand exposé. Wat zeg ik: enkel de kamer waarvan de wand is gedecoreerd met opgezette vogelsoorten is een volwaardig kunstwerk. De uitvoerigheid van de tekening weerspiegelt zich in de bijdrage op de door Kingma zelf geschreven en ingesproken audiotour. Dat verhaal duurt ruim twintig minuten, waarmee het vermoedelijk de langste audiotourbijdrage is in de geschiedenis van audiotourbijdragen.
Als gezegd, de bepalende metafoor hier is het organische weefsel, een logische beeldspraak voor de dochter van twee fysiotherapeuten. Het is een treffend model voor de moderne samenleving, meent Kingma. Allerhande aannamen krijgen erdoor een nieuwe lading, zoals het dogmatische geloof in groei. Wie wil er immers oneindige groei in een orgaan? We hebben een naam voor dat soort groei: kanker. Maar de metafoor helpt ook om begeesterde toekomstscenario’s te creëren. Op haar kaart wordt die toekomst voorgesteld als een toren van spieren en pezen, uitmondend in een stelsel van trapezes dat enige gelijkenis vertoont met de installaties van de kunstenaar Tomás Saraceno (draden, vangnetten). Het is een toekomst waar men mag experimenteren, en waar ruimte bestaat om te falen – vandaar de vele vangnetten. Het is ook een toekomst die in het teken staat van zorg en samenwerking, waarin mensen sterk gehecht zijn, het sociale web stevig is.
Dergelijke toekomstvisioenen zijn belangrijk, meent Kingma, onontbeerlijk misschien zelfs: ‘We staan voor extreem grote uitdagingen, het klimaat voorop. Zulke problemen kun je niet in je eentje aanpakken. Vele vakgebieden zullen zich moeten verenigen om daar iets aan te doen. En om ze eensgezind te laten samenwerken, heb je inspirerende vergezichten nodig.’ Een kaart is daarvoor een probaat medium, zegt ze: ‘Omdat een kaart niet lineair is, kan hij een heleboel verbanden tegelijk tonen. Wie zo’n kaart bekijkt, overziet in een blik de complexiteit van een systeem.’
Ze is alweer bezig met nieuwe kaarten. Zo zou ze graag een analyse maken van het monetaire systeem. ‘Dat is een wereld waarover veel mensen een mening hebben, maar die slechts weinigen doorgronden. Het is ook ingewikkeld: wanneer je er een boek over leest, blijft er vaak heel weinig hangen.’ Een kaart zou uitkomst kunnen bieden, denkt Kingma. ‘Je zou de wereld van de banken kunnen verbeelden als een stelsel van dammen en sluizen, de stuwende kracht van geld, het kanaliseren ervan, hoe het op de ene plek zorgt voor weelde en op de andere voor droogte.’ Het kan in potentie heel verhelderend worden, denkt ze. ‘Mensen die normaal gesproken zeggen: ingewikkeld die banken, die denken dan wellicht: ah, zo zit het in elkaar.’
Carlijn Kingma: architectuur van het onzichtbare, Rijksmuseum Twenthe.
Carlijn Kingma en De Correspondent
Het weefsel der mensheid kwam tot stand in samenwerking met De Correspondent, platform voor onderzoeksjournalistiek, en Rutger Bregman, auteur van het boek De meeste mensen deugen. Kingma had tot afgelopen zomer een eigen bureau op de redactie. Op de website van De Correspondent kun je Het weefsel der mensheid verkennen, eventueel met de door Kingma ingesproken audiotour. Tevens worden op de site posters en een hoogwaardige druk in oplage van het werk aangeboden. Het origineel is aangekocht door het Rijksmuseum Twenthe.