Ook musea moeten eerlijker zijn over de vaderlandse geschiedenis
Nederlandse musea tonen nog altijd vooral de glorieuze kanten van het vaderlandse verleden. Wieteke van Zeil betoogt dat het wel wat eerlijker kan.
Toen Neil MacGregor, oud-directeur van het British Museum in Londen, voor het eerst van zijn leven in het Rijksmuseum in Amsterdam kwam, was hij vooral onder de indruk van de enorme achtersteven, de 'spiegel', van het Engelse vlaggenschip Royal Charles. Het was 1956, MacGregor was 10 jaar oud, zo vertelde hij vorige maand tijdens een lezing in Dordrecht, en de reden dat het diepe indruk maakte was niet dat de spiegel een Engels object was. Nee, de reden was dat niemand hem ooit had verteld dat de Britten een oorlog ook konden verliezen. De scheepsspiegel is buitgemaakt door de Hollanders in 1667. Hier in het Rijks zag hij voor het eerst een andere kant van 'zijn' geschiedenis. Een museum, zo wilde MacGregor maar zeggen, kan je de wereld tonen vanuit een compleet ander perspectief dan je tot dan toe kende, of aangeleerd was.
Toen ik voor het eerst in een museum kwam, laat in mijn tienerjaren want bij ons thuis was het geen gewoonte om cultuuruitjes te maken, was ik onder de indruk van de schoonheid. Ik zag op portretten meisjes in satijnen jurken die nooit lekker konden zitten, servies van porselein en gouden klokken. Ik zag kostbaar speelgoed en stelde me brave meisjes voor die heel voorzichtig speelden met dat speelgoed. Hun schoentjes waren van zijde met borduursels en mochten vast niet vies worden. Was dit de geschiedenis? Was iedereen vroeger rijk, glanzend en gelukkig?
Esthetiseren van de geschiedenis
Nee, want de musea filteren de onbemiddelden eruit. Degenen die hun kleding moesten dragen tot het op de draad versleten was, konden die kleding immers niet nalaten aan een collectie. Zij die geen gouden klokken en servies over te dragen hadden op volgende generaties, konden het niet aan een museum schenken. Degenen die geen portretten lieten maken van zichzelf, hebben geen gezicht meer. En zij die geen eigendom van zichzelf waren, hebben soms niet eens een naam achtergelaten.
Museum - van het Griekse woord mouseion, de tempel voor de Muzen - is de plek waar van oudsher mooie dingen gevierd worden. Het bijzondere, het speciale, een verzameling van het beste uit de naturalia en artificialia, de natuur en de dingen die de mens heeft gemaakt. Een museum filtert bijna per definitie het niet-mooie uit de geschiedenis. Of anders: het museum heeft de neiging de geschiedenis te esthetiseren. En zo werd in veel musea het verleden een verhaal van de succesvolle bovenlaag van de samenleving. Dat staat op gespannen voet met de groeiende behoefte in onze tijd om de geschiedenis zo breed en compleet mogelijk onder ogen te zien. In de woorden van Neil MacGregor, die beroemd werd met zijn monumentale BBC-serie en boek History of the World in 100 Objects: 'Het museum is bij uitstek de plaats waar je de wereld door de ogen van een ander dan jijzelf kunt bekijken.'
Kunstredacteur Stefan Kuiper verzamelde zes voorbeelden van verstopte vaderlandse geschiedenis. Bekijk ze in dit scrollverhaal.
Om nu te zeggen dat musea geen geschiedenis laten zien van de minder zichtbaren uit het verleden, gaat veel te ver. Er zijn musea in Nederland die baanbrekende tentoonstellingen hebben gemaakt over groepen mensen die in veel geschiedenisboeken ontbreken. Beroep huisvrouw (1998) in het Amsterdam Museum was er zo een. Ja lach maar. Maar heeft een van u op school geleerd over de dagelijkse praktijk van een huisvrouw, die de voorwaarden schiep voor het leven van al die mensen die wél in de geschiedenisboeken beland zijn? De vrouw in de kunst is volop aanwezig, ze is de inspiratie voor de belangrijkste schilderijen, romans en poëzie; maar haar historische werkelijkheid is onzichtbaar en ze was het bezit van haar man, zoals Virginia Woolf al schreef in A Room Of One's Own (1928).
De tentoonstelling liet voor het eerst de geschiedenis van de niet-werkende vrouw zien: een revolutie. En het was niet de eerste keer dat dit museum oog had voor de ongezienen: in de jaren zestig maakten Simon Levie en Marijke Kok de tentoonstelling Arm in de Gouden Eeuw. Gedreven door sociale betrokkenheid en de roep om maatschappelijke gelijkheid in die tijd werd er gezocht naar de gezichten van hen die de straten van Amsterdam bevolkten tijdens de enorme economische bloeiperiode, maar geen succes hadden.
Tentoonstellingen zijn sterk bepaald door het karakter van de tijd waarin ze ontstaan. Feminisme vroeg om een historische blik op het leven van de vrouw, socialisme om nieuwe aandacht voor armoede.
Verschuivende loyaliteiten en meervoudige dentiteiten
En nu? Nu is er een wereld waarin migratie in hoge mate de toon bepaalt, waarin het steeds vanzelfsprekender is om te leven met mensen die niet dezelfde sociale of etnische achtergrond hebben als jij en waarin je je betrokken kunt voelen bij een protesterende jongere in Baltimore of Hong Kong, omdat dat protest meteen te zien is op social media. Media maken het makkelijk je verwant te voelen aan iemand ver weg, uit het Midden-Oosten of Amerika. Loyaliteiten verschuiven, identiteiten worden meervoudig - een persoon kan gelijktijdig én Rotterdams zijn én Surinaams én doordrenkt van Amerikaanse populaire cultuur én Hindoestaans én feminist. Wen er maar aan, zouden sommigen zeggen.
In welke rol kan een museum daarin van betekenis zijn? Het eenvoudigste antwoord is: door te streven een zo meerstemmig mogelijk huis te zijn. Tegelijk met de nieuwe mondiale machtsverschuivingen ontstaat de noodzaak hernieuwd naar het eigen verleden te kijken.
Even over de Hollandse geschiedenis (en nu wordt het gevoelig). Begin dit jaar kwam het boek Roofstaat uit van Ewald Vanvugt. Wat erin staat is niet allemaal onbekend, maar wel veelal genegeerd. Want het gaat over de keerzijde van de Hollandse koopmansgeest. Elke ontdekkingreis, of het naar Indonesië was, Brazilië, Ghana, Curaçao of New York; elke expeditie van de Hollandse 'koopmannen' ging gepaard met bloedvergieten van de lokale bevolking. Koopmannen waren we misschien, maar meestal nádat we eerst de rijkdommen uit de bevaren landen geroofd hadden. We waren bovendien kaapvaarders, vaarders met een staatslicentie om te kápen. Piet Hein zijn naam is klein.
Meer openheid musea
Dat weten we, maar daarvan zien we weinig terug in grote musea. Bij een portret van WIC-bevelhebber Johan Maurits van Nassau in het Mauritshuis staat niet dat hij minstens 23 duizend gevangenen als slaaf van Afrika naar Brazilië liet halen; het maakte de Hollanders kortstondig tot grootste slavenhandelaren ter wereld. Het Mauritshuis in Den Haag geeft slechts in één kleine audiovisuele presentatie rekenschap van het bloed dat kleeft aan zijn naamgever, terwijl het tegelijkertijd de managementcursus Leiders leren van Johan Maurits faciliteert. Zou het museum meer moeten doen om bezoekers te vertellen over de wandaden van haar naamgever? Er zijn stevige argumenten te bedenken voor meer openheid.
Het Westfries Museum in Hoorn gaf in 2011 het voorbeeld, toen er heftige discussies ontstonden rondom het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen op het plein De Roode Steen. Het museum plaatste een tekstbord waarin niet alleen zijn functie als gouverneur-generaal in Nederlands-Indië vermeld staat, maar ook zijn wandaden: Coen 'ontvolkte' de Banda-eilanden in 1621 toen de bevolking de nootmuskaat niet exclusief aan de Hollanders wilden verkopen tegen lage prijzen. Op de museumwebsite staat het dossier Coen, met uitgebreide informatie over deze grimmige geschiedenis. Het Amsterdam Museum maakte in 2013 een 'slavernijroute' door de vaste opstelling en heeft momenteel een LGBT-route waarin objecten voorzien zijn van informatie over gendergeschiedenis in Amsterdam. Kennis en erkenning is alles.
Nuancering van het maatschappelijk debat
Binnen nieuw ontstane verhoudingen kunnen musea een niet te onderschatten rol vervullen om kennis over te brengen met tastbare objecten. Weinig zegt zo veel over de realiteit op een plantage als de ketenen van een slaaf. Het Tropenmuseum in Amsterdam heeft een rijke geschiedenis van het tonen van verhalen over culturen die in minderheid in Nederland leven. Met tentoonstellingen als Islam in beeld, Mixmatch Brazil, Zwart & Wit en Ziezo Marokko krijgt de bezoeker de geschiedenis en het perspectief van elkaars buurman mee.
Maar ook kunstmusea kunnen bijdragen aan nuancering van het maatschappelijk debat. In de verhitting van de Zwarte Piet-discussie die sinds 2011 in Nederland klinkt, hadden musea een rol kunnen spelen: het gaat over vórm. Het Rijksmuseum, dat afgelopen jaar de verouderde woorden aan deze tijd aanpaste in de museumteksten, kan ook zichtbaar maken waar het uiterlijk van Zwarte Piet vandaan komt, want ze hebben de schilderijen en prenten ervoor in huis (en dat gaat verder terug dan de tekeningen van Jan Schenkman in de 19de eeuw).
Met de historische betekenis van het mouseion in gedachten, komt de vraag op: kan een museum de rijkdom van de geschiedenis tonen en tegelijkertijd erkennen dat er aan die rijkdom een onmiskenbare schaduwzijde kleeft? Hoe ver moet een museum daarin gaan?
Schaduwzijden hebben de neiging te verdwijnen. Zoals historicus Thomas von der Dunk onlangs in deze krant schreef: 'Wij herinneren ons onze nationale heiligdommen graag onbevlekt'. Maar deze tijd vraagt om een nieuwe blik. In 2016 heeft de techniek de massa een gezicht gegeven. Eén foto kan de val van een leider veroorzaken, misstanden worden direct gefilmd, want iedereen heeft een camera. Dat is een revolutie in zichzelf. Denk nu eens aan het beruchte briefje dat Hendrik Colijn aan zijn vrouw schreef in 1894, toen hij nog militair was in Lombok: 'Ik heb 9 vrouwen en 3 kinderen, die genade vroegen, op een hoop moeten zetten en zo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar 't kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten.' Was hij ooit een groot staatsman geworden, als in die tijd de verspreidingsmogelijkheden bestonden die we nu kennen?
Nieuwe blik op de geschiedenis
Onze tijd vraagt om een nieuwe, inclusieve blik op de geschiedenis. Dat vergt moed, zelfbewustzijn, en weloverwogen teksten. Musea zullen zich rekenschap moeten geven van de manier waarop anderen dan de witte Hollanders (en inmiddels ook veel witte Hollanders) kijken naar hun schatten. Het Amsterdamse Scheepvaartmuseum maakte weliswaar in 2013 een tentoonstelling over de slavernij, twee jaar eerder nog muntte het de slogan Zonder scheepvaart geen rijsttafel. Een ongemakkelijke slogan want ook ik, Haagse met laaggeschoolde Indiëvarende voorouders, denk daar meteen bij: zonder scheepvaart geen politionele acties, geen nootmuskaatslachtingen, geen opiumhandel, dwangarbeid, geen 38 duizend slaven die Hollanders van India naar Batavia haalden (dat laatste weet ik pas sinds Roofstaat).
Het vergt ook moed om Zwarte Piet historische context te geven in een landelijk museum dat voor de helft drijft op toeristen die versteld staan van onze hedendaagse blackface-rituelen. Of om, minstens rondom Keti-Koti, de slavernijherdenking, informatie te voegen bij de meesterportretten over het aandeel van de afgebeelde regenten in de slavenhandel. De kracht van een museum is kennis en het object. Objecten maken het verleden tastbaar en brengen de werkelijkheid van de geschiedenis dichtbij. Ongemakkelijk, misschien. Maar dan kunnen we er tenminste aan wennen.
Zwarte Piet
Twee theorieën over het ontstaan van het uiterlijk van Zwarte Piet kunnen zichtbaar gemaakt worden in musea. Het zal het maatschappelijk debat niet in één keer oplossen, maar het geeft wel belangrijke achtergrond. Zwarte Piet is een 19de-eeuwse uitvinding, voor het eerst getekend als knecht met Afrikaans uiterlijk door Jan Schenkman in 1850. Waar baseerde Schenkman zich op? Historici denken in twee richtingen. Ten eerste is zijn kostuum tot in detail terug te voeren op dat van kindslaven die in de 17de eeuw door rijke Portugese immigranten werden meegenomen naar Holland. Er zijn veel schilderijen waarop die pages staan afgebeeld. Ten tweede: het dualisme van Piet als boze knecht naast de goede Sint is een Germaans fenomeen, gebaseerd op de bosdemon Ruprecht die stamt uit de Wilde Jacht van Wodan. Die is pikzwart, met zwarte puntmuts en cape. Nederland werd hij 'menselijker' gemaakt met een page-livrei. Schenkman maakte van hem een Afrikaanse jongen. Beide theorieën zijn met schilderijen en foto's van hedendaagse Duitse vieringen van Ruprecht inzichtelijk te maken. Foto Koninklijke Bibliotheek Den Haag