Onzichtbare oorlogen
Oorlogsverslaggever zijn was nooit een makkelijke roeping. Maar tegenwoordig is het bijna niet te doen.
'Ik ga terug naar Jordanië, want daarvandaan kan ik veel beter verslag doen over Irak.' Het is in Bagdad, april 2003, net na de val van Saddam, als ik met open mond luister naar deze woorden van een Belgische journalist. Hij had niet zo zeer moeite met de vele schietpartijen die er nog in de Iraakse hoofdstad waren, als met de combinatie van gebrekkige elektriciteit en het slechte internet. De collega moest in diverse uitzendingen de situatie in Irak uitleggen en hij miste een goed overzicht van wat de persbureaus vertelden. En dus reed hij terug naar Jordanië, waar een deel van het journaille tijdens de invasie had gezeten, omdat sommige hoofdredacties bang waren voor een chemische oorlog.
Misschien klopte het voor deze journalist: als duider van het nieuws kon hij maar beter alle informatie via persbureaus binnenkrijgen. Maar die hadden daarvoor zelf uiteraard wel weer verslaggevers ter plekke nodig. Persbureaus hadden misschien niet steeds het overzicht over het hele land, maar leverden onderdelen aan voor dat complete beeld.
Ik was zelf al wekenlang in Irak en had de journalistieke tijd van mijn leven. Iets wat bij thuiskomst leidde tot een soort mijn-voorbije-oorlog-ik-mis-hem-zogevoel. Dat is de titel van een boek van de Britse oorlogsverslaggever Anthony Lloyd. Die zin verwoordt wat in kringen van oorlogsjournalisten gemakkelijker wordt begrepen dan daarbuiten: je kunt terugverlangen naar de enerverende ervaring, op het scherp van de snede, die verslag doen van een oorlog vaak is.
Nu is er weer een oorlog, in Syrië, al bijna vijf jaar. Opnieuw moet ik aan die titel denken. Er is in die periode namelijk veel verslechterd voor oorlogsverslaggevers.
Journalist van het Jaar 2012
Hans Jaap Melissen (1968) is oorlogsjournalist sinds 1995. Hij deed verslag van conflicten en revoluties in landen als Irak, Syrië, Israël en de Palestijnse gebieden, Egypte, Libië, Haïti, Congo en Afghanistan. Melissen schreef een boek over de nasleep van de Haïtiaanse aardbeving in 2010. In 2015 verscheen zijn boek: IS, tot alles in staat (Uitgeverij Carrera) over de opkomst van de terreurbeweging Islamitische Staat. In 2012 werd Melissen uitgeroepen tot Journalist van het Jaar.
Uitzichtloos
Vijf jaar geleden leek het lente in de Arabische wereld. Maar al gauw kregen veel van de revoluties die toen ontstonden het predicaat herfst of winter omdat ze zijn gestrand in een nieuwe dictatuur, zoals in Egypte, of zijn ze uitgemond in een uitzichtloze burgeroorlog, zoals in Syrië.
Niet alleen de hoop van veel revolutionairen is verdampt, ook in de kring van oorlogsjournalisten is veel gebeurd dat zich laat omschrijven in termen als herfst of winter. De traditionele oorlogsjournalistiek heeft met steeds meer beperkingen te maken. Onder meer door de opkomst van IS, dat op journalisten jaagt om ze vervolgens te onthoofden. En door nieuwe dictaturen die de bewegingsvrijheid van journalisten aan banden leggen.
Dat journalisten bedreigd worden tijdens hun werk is niet nieuw. De mate waarin is dat wel. Toen vijf jaar geleden het Tahrirplein in Caïro volstroomde met demonstranten, deden zich al vrij gauw incidenten voor waarbij journalisten werden aangevallen. Ook ik kreeg een groep idioten achter mij aan van wie de voorste met een enorm mes zwaaide. Een deel van de Nederlandse verslaggevers is zelfs met hulp van de ambassade geëvacueerd: naar het vliegveld en terug naar huis.
De fysieke schade viel uiteindelijk mee en de journalistenkaravaan trok door naar de Libische revolutie. In Benghazi, waar de opstand was begonnen, werd ik zowaar als een held met applaus onthaald. De komst van een westerse journalist werd als een bevestiging gezien van een geslaagde revolutie. Eindelijk kon men zijn verhaal kwijt.
Intussen was het ook oorlog in Syrië en trok de karavaan verder naar dit conflict. In Syrië had je vanaf het begin maar twee mogelijkheden: of je hoorde bij het selecte gezelschap dat een visum kreeg van de overheid, of je kreeg dat niet en dan was je aangewezen op de gebieden die in handen zijn van de rebellen.
In overheidsgebied krijg je continu een controlerend mannetje van het regime mee, waardoor op een vrije manier werken lastig is.
Maar wie in rebellengebied werkte kon doelwit zijn van de Syrische overheid. Zo stierven de oudgediende journaliste Marie Colvin en de Fransman Remi Ochlik in Homs bij een gerichte aanval op het perscentrum van de rebellen waar zij logeerden.
Bevestiging
De Syrische rebellen waren daarentegen in het begin net zo blij als de Libische opstandelingen dat er pers arriveerde in hun gebieden. Zeker toen ze grensposten in handen kregen en het ook gemakkelijker was voor journalisten om binnen te komen, zagen ze dit als een bevestiging van hun 'nieuwe Syrië'.
Maar met de komst van westerse journalisten kwamen ook de kritische vragen. Over hoe de rebellen met hun gevangenen omgingen, bijvoorbeeld. Een gevangenis waartoe ik uitgebreid toegang had gehad, werd later verboden gebied voor de internationale pers. De rebellen hadden namelijk een kritische BBC-reportage kunnen zien en waren daar niet blij mee. Ze vochten misschien wel voor 'vrijheid', maar niet voor de vrijheid om bekritiseerd te worden.
Zonder nut
Ook hadden ze gehoopt dat onze berichtgeving er mede toe zou leiden dat het Westen zou ingrijpen, zoals in Libië was gebeurd. Toen dat uitbleef, zagen steeds meer burgers en rebellen ons als pottenkijkers zonder nut.
Dat leidde eerst alleen tot verbaal geweld, maar het echte gevaar moest nog komen. Dat kwam van de duizenden jihadisten die ook de weg naar Syrië hadden gevonden. De ontvoering van de Nederlandse fotograaf Jeroen Oerlemans door Britse extremisten in de zomer van 2012 kon nog worden afgedaan als een incident. Maar er verdwenen steeds meer collega's.
We hadden toen allang besloten om niet meer met de letters 'TV' op de auto rond te rijden, de internationale aanduiding voor 'auto met journalisten'. Zoiets biedt in de meeste conflicten bescherming. Maar hier was een low profile houden het devies.
Mijn tolk werd door extremisten klemgereden in de buurt van Aleppo, toen hij twee Franse journalisten vervoerde op hetzelfde traject dat wij de week ervoor hadden afgelegd. De journalisten zaten bijna een jaar vast bij IS, maar kwamen vrij na betaling van losgeld. Andere vermiste journalisten, zoals James Foley en Steven Sotloff doken pas in de zomer van 2014 op in gruwelijke video's waarin zij werden onthoofd.
Toen ik een maand na deze onthoofdingen toch weer de Syrische provincie Aleppo inging om verslag te doen van de strijd tegen IS, kon ik mijn televisiereportage prima kwijt. Maar een krant haakte bij voorbaat af: te riskant. Zoiets had ik wel vaker meegemaakt in al die jaren oorlogsverslaggeving. Maar dit keer duurde mijn frustratie hierover korter omdat ik ook zelf besloot niet meer dit stukje Arabisch rebellengebied in te trekken. De situatie was er te onzeker: zo had ik onderweg plat op de achterbank moeten liggen omdat we Al Qaidastrijders passeerden. Een oorlogsverslaggever mag best een verhoogde kans hebben op pech, maar het moet niet zo zijn dat je het alleen overleeft als je geluk hebt.
Toch bleven enkele collega's naar dit rebellendeel van Syrië gaan. In juni 2015 waagden drie Spaanse fotografen zich in de stad Aleppo. Ze zitten er nu nog, ontvoerd door Al Qaida of een van de vele andere milities.
Ik heb intussen mijn werkterrein verplaatst naar Irak en het stukje Koerdisch Syrië in het noordoosten. In het deel van Syrië waar de andere rebellengroeperingen vechten tegen Assad zie je nauwelijks nog westerse journalisten. Op de collega's die een visum krijgen na, maar die blijven aan de regeringskant van de frontlinie. Een bezoek aan Islamitische Staat is uitgesloten. Een bevriende collega, de Japanner Kenji Goto, probeerde dat wel nog, maar is een jaar geleden onthoofd.
Verwrongen
De oorlog in Syrië gaat binnenkort het zesde jaar in. Met elk nieuw jaar kun je concluderen dat we steeds moeilijker in staat zijn om ter plekke verslag te doen. Het is sowieso al lastig om het publiek betrokken te houden bij een conflict dat langer duurt. Maar als dit samengaat met nauwelijks toegang ter plekke, kunnen er gemakkelijk twee oorlogen ontstaan: de echte en de verwrongen versie, die is samengesteld uit een mix van propaganda en het beperkte journalistieke werk.
De strijdende partijen hebben simpelweg geen enkel belang meer bij vrije pers. Ze hebben tegenwoordig de technische middelen om hun ideologie te verspreiden. Daarvoor hebben ze geen journalisten meer nodig. Misdaden en wantoestanden kunnen ze zo ook beter afdekken. Tenzij het om IS gaat, dat de eigen gruwelen juist graag etaleert.
Alle westerlingen die IS in handen kan krijgen, zijn een mooie aanvulling voor hun propagandamachine. De collega's die onthoofd werden, figureerden in de belangrijkste boodschap van IS: je hoort bij ons soort terroristen, of je mag gedood worden. Ironisch genoeg een spiegelvorm van wat George Bush zei: 'Either you're with us, or you're with the terrorists.' Door anders dan andere radicale organisaties in Syrië ook deze stap te zetten, plaatst IS zich boven aan de pikorde van extremistische clubs. Daarvoor is een markt.
Met zo weinig verslagen van ter plekke, ontstaat een etalagewerkelijkheid van de oorlog in Syrië. Die wordt gedomineerd door propaganda en dat heeft vreemde gevolgen.
Neem bijvoorbeeld het gemak waarmee Assad in allerlei westerse geledingen soms wordt gepresenteerd als een redelijk alternatief. Dat komt doordat steeds meer het beeld ontstaat dat de oorlog vooral tussen Assad en IS is. Assad wil het graag zo afschilderen. Natuurlijk, er zijn YouTube-amateurbeelden van de vatenbommen op woonwijken en schokkende foto's van de hongersnood in Madaya, maar te weinig westerse reportages.
'Eigen' reportages hebben veel meer invloed op het publiek, omdat de journalisten context en duiding kunnen geven. Een journalist wordt zo een ooggetuigendeskundige, met meer waarde dan de losse oorlogsbeelden die via sociale media tot ons komen. De herkomst van die beelden kun je bovendien altijd in twijfel blijven trekken.
Hetzelfde kan worden gezegd over hoe velen tegen de vluchtelingenstroom aan kijken. Die lijkt losgeweekt van de oorlogsrealiteit. In te veel discussieprogramma's komt de oorlog helemaal niet ter sprake, daar gaat het alleen maar over wat die stroom voor ons betekent en waar wij kunnen 'dweilen'. Het lek - het conflict in Syrië - staat inmiddels blijkbaar te ver van ons af.
Is er nog ergens een lichtpuntje in de journalistiek rond Syrië en Irak? Ja dat is er. En dan kom ik nota bene uit op journalisten die een beetje lijken op die Belgische collega in Bagdad: ze zijn niet ter plekke, maar volgen via internet de oorlog. Zij komen soms met meer zinvolle informatie of primeurs dan de verslaggevers die naar het gebied reizen.
Eliot Higgins bijvoorbeeld scant sociale media, lokaliseert foto's en doet onthullingen over de Syrische oorlog. Hij is overigens ook de man die via digitaal onderzoek de daders achter MH17 in kaart heeft gebracht. Hij hoeft niet bang te zijn te eindigen in een oranje overal. Hij zit veilig thuis in Groot-Brittannië. De enige plek waar Higgins onder vuur komt te liggen, is op zijn twitter-account. Overigens gaat het tegengas dat hij krijgt juist vaak over het feit dat hij zijn bewijs niet zelf ter plekke heeft verzameld.
Zwaar weer
De vraag is wat te doen in de komende jaren die de oorlog in Syrië ongetwijfeld nog duurt. Moet ik, nu de gevaren voor de journalist zo groot zijn en de opbrengst zo beperkt, een soort Higgins worden en aan onderzoek op afstand gaan doen?
Nee, alle beetjes helpen: het onderzoek van Higgins-achtigen, de bijdragen van journalisten die nog een Syrisch visum krijgen, de paar die zich toch nog in Arabisch rebellengebied wagen en de grotere groep die bij de Koerden opduikt: het is beter dan niets.
Maar duidelijk is dat de oorlogsjournalistiek in Syrië in zwaar weer is beland. IS speelt daarin een grote rol en leidt inmiddels ook tot journalistieke beperkingen in andere landen. Je zult maar net in Libië zijn of waar dan ook als groepen zich plotseling solidair verklaren aan IS, net als jij daar bent. Je kunt de eerste kandidaat worden voor een onthoofdingsfilmpje.
Vergeleken bij dit soort risico's is de man die zwaaiend met een mes achter mij aan zat in Caïro een soort folklore. Nooit gedacht dat ik hem vijf jaar later nog eens zou missen.
Ontvang elke dag de Volkskrant Avond Nieuwsbrief in uw mailbox, met het nieuws van vandaag, tv-tips voor vanavond, en alvast zes artikelen uit de krant van morgen. Schrijf u hier in.
Niemand in Tsjetsjenië legde je een strobreed in de weg
Door: Bert Lanting
'Hier bent u bij de firma Tankinvest, het meest betrouwbare bedrijf van Rusland', begroette een Russische officier mij begin 1995 in de half verwoeste Tsjetsjeense hoofdstad Grozny, een paar dagen nadat Russische troepen de stad hadden ingenomen. 'Uw investering komt er dubbel en dwars uit.' Hij wees op de ruïnes om ons heen. 'Iedereen zegt altijd dat onze wapens zo slecht zijn, maar dan moet je hier kijken. Dit is het resultaat van Russische wapens tegen Russische wapens.'
Het was een absurde ervaring: een Russische officier die mij op zijn pantserwagen rondreed om de verwoestingen te laten zien die het leger had aangericht. Meestal proberen de autoriteiten zulke beelden verborgen te houden, maar tijdens de eerste Tsjetsjeense oorlog was bijna alles te zien. Niemand legde je een strobreed in de weg in Tolstoj-Joert, een dorp van waaruit de Russen genadeloze raketbeschietingen uitvoerden op Grozny.
De Tsjetsjeense rebellen ontvingen journalisten altijd met open armen, blij dat de buitenwereld belangstelling had voor hun strijd. President Jeltsin was nog aan de macht, er was nog persvrijheid, dus lieten de Russen journalisten bij hun controleposten zonder problemen door als ze wilden oversteken naar de Tsjetsjeense kant van het front. Eén keer grepen ze in, toen we op weg waren naar een plaats in de bergen waar de Tsjetsjenen een groep gegijzelde Russen zouden vrijlaten. Ze arresteerden onze chauffeur en namen hem mee naar een berucht detentiekamp. Pas na een week lukte het ons hem vrij te krijgen; hij bleek dagenlang te zijn gemarteld.
President Poetin wilde wel de regie houden over hoe de tweede Tsjetsjeense oorlog (1999-2000) in het nieuws kwam. Het werd voor journalisten veel lastiger in Tsjetsjenië te werken. Kritische Russische journalisten werden geweerd of in een enkel geval - Andrej Babitski - zelfs ontvoerd door Russische troepen.
Opmerkelijk genoeg is het in het jongste conflict in de voormalige Sovjet-Unie - de oorlog in het oosten van Oekraïne -- weer vrij makkelijk werken voor journalisten. De pro-Russische rebellen willen graag laten zien dat zij de steun hebben van de plaatselijke bevolking (veel Oekraïners zijn uit het gebied gevlucht), terwijl de Oekraïense autoriteiten erop gebrand zijn te laten zien dat hun land door een bende terroristen uiteen wordt gerukt.
In plaats van journalisten hebben beide partijen veel meer last van andere pottenkijkers: iedereen heeft tegenwoordig een telefoontje waarmee opnamen gemaakt kunnen worden. Daardoor is het bijna onmogelijk geworden troepenbewegingen geheim te houden of, zoals de rebellen hebben gemerkt, Russische wapenleveranties te verhullen. Dus hoor je in rebellengebied diep in de nacht vaak het lawaai van pantserwagens en tanks die door de stad rollen, gehuld in de duisternis, veilig voor telefoontjes.
Radicalisme heeft werken in Afrika gevaarlijk gemaakt
Door: Kees Broere
Ruim vijftien jaar geleden was het nog eenvoudig om in Afrika verslag te doen van een gewapend conflict. Zelfs de enige oorlog tussen twee landen, het grensconflict tussen Ethiopië en Eritrea, kon je met een beetje geluk van dichtbij meemaken. Toegang tot een binnenlandse strijd was mogelijk, door accreditatie of via directe contacten met rebellen.
De lokale pers had het toen vaak wel lastig. Maar buitenlandcorrespondenten werd niet veel in de weg gelegd. Zeker, er waren wegversperringen. Meisjes van amper 18 jaar oud die begerig naar je halsketting of horloge keken. Maar met een kwinkslag kwam je meestal weer verder.
De strijdende partijen, of dat nu regeringssoldaten of rebellen waren, hadden wel aanvalsplannen en ideeën om de macht in handen te houden dan wel over te nemen, maar van een rigoureuze ideologie was doorgaans nauwelijks sprake. Dat is nu vaak anders, ook in Afrika. Vooral aanhangers van de radicale islam maken de journalist tot doelwit. Daarom is het veel moeilijker en gevaarlijker geworden om van binnenuit verslag te doen van een conflict.
In Darfur, in het westen van Soedan, is het na meer dan tien jaar nog steeds niet vredig. We lezen, horen en zien er nauwelijks nog iets over. De regering van president Omar al-Bashir, gezocht door het Internationaal Strafhof, slaagt er uitstekend in om pottenkijkers buiten de deur te houden. Voor mijn verslag ben ik vaak aangewezen op verhalen van andere ooggetuigen en van burgers ter plekke.
In het noordoosten van Nigeria, en over de grenzen van buurlanden als Kameroen en Tsjaad, vecht de islamitische terreurorganisatie Boko Haram voor... ja, voor wat eigenlijk? Een eigen kalifaat? De radicale heerschappij over alle 150 miljoen Nigerianen? We zouden het de beweging graag vragen. Maar de kans dat een journalist - Nigeriaans of buitenlands - toegang krijgt tot Boko Haram is minimaal. Wie in handen valt van de groep, moet dat waarschijnlijk met zijn leven bekopen.
Een vergelijkbaar verhaal geldt voor al-Shabaab, de van oorsprong Somalische jihadgroep die ook in Kenia regelmatig door bloedige aanslagen van zich laat horen. Onlangs is een collega van Al Jazeera erin geslaagd de leider van de beweging te interviewen. Andere journalisten die de afgelopen jaren iets vergelijkbaars in gedachten hadden, zijn vermoord.
Velen herinneren zich nog de gruwelen in Rwanda. De genocide in 1994, die mogelijk 800 duizend Tutsi's en gematigde Hutu's het leven kostte, moet voor elke journalist ter plekke een traumatische ervaring zijn geweest. Maar toegang had de pers toen wel.
Nu vrezen sommigen een nieuwe volkerenmoord in het buurland Burundi. Nu al slaagt het huidige bewind, dat van president Pierre Nkurunziza, er steeds beter in om journalisten het werk uiterst moeilijk te maken.
Vervelend. Maar we blijven het proberen.