Onderwijsboeken: in Nederland is elk kind gelijk, maar net niet helemaal
Drie titels beschrijven de veranderingen in het Nederlandse onderwijs. Opvallend: nog altijd zijn de kansen niet eerlijk verdeeld.
Als iedereen in een stadion op zijn tenen staat, ziet niemand het beter. Met de vloed zijn alle boten gestegen, maar de grote boten steken nog steeds boven de kleine uit. Het zijn twee metaforen voor hetzelfde: de sociale stijging in het Nederland van de afgelopen eeuw. De eerste komt van onderwijsonderzoeker Louise Elffers, de tweede van Piet de Rooy, emeritus hoogleraar Nederlandse geschiedenis.
Hoewel volgens de Onderwijsinspectie de leerprestaties in de laatste twintig jaar gestaag zijn verslechterd, zitten we steeds langer op school. Zonder diploma komen we nergens. Maar de sociale verhoudingen zijn niet wezenlijk veranderd. Niet ‘stand’ maar opleidingsniveau is nu bepalend. Wie zijn kansen grijpt en zijn best doet komt er wel, zo werkt het in een eerlijke meritocratie. Maar wie in die ratrace achterblijft, is een sukkel. Die heeft geen enkel excuus meer.
Bij De Rooy is dit een van de vele thema’s. Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland is geen complete geschiedschrijving, eerder een onderhoudend ‘capita selecta’-college van een welbespraakte, erudiete docent over onderwijskwesties tussen de oudheid en nu. Dat hij uit een onderwijsfamilie komt – zijn vader was onderwijzer, hijzelf docent – helpt ook mee: hij strooit met aardige anekdotes uit de lespraktijk.
De Rooy vermijdt onontkoombare onderwerpen als de schoolstrijd, de leerplicht en de Mammoetwet niet. Maar zijn verhaal gaat vooral over grote denkers, onderwijsvernieuwers en -critici: Rousseau, Montaigne, Locke, Pestalozzi, Fröbel, Boeke. Mensen met hoge idealen die steevast menen ‘het kind’ te begrijpen. Telkens is er strijd tussen mogelijke doelen: intellectuele en emotionele ontplooiing van het kind of economische en technologische vooruitgang? Of vorming van aangepaste burgers?
De Rooy schrijft goed en levendig; dit verhaal is geen straf om te lezen.
Toch ligt er iets vermoeids over het boek. De grondtoon is: wat heeft het allemaal uitgehaald? We hebben altijd te hoge verwachtingen gehad van het onderwijs, we zijn telkens teleurgesteld. Het is nooit goed genoeg. Soms wordt de toon schamper: kijk ze toch fanatiek vernieuwen, die ijverige idealisten. Alsof het onderwijs niet veel heeft geleerd van gelukte én mislukte initiatieven.
Jammer is ook dat de werkelijkheid achter al die denkers en beleidsmakers goeddeels buiten beeld blijft. We zien weinig van het veranderende Nederland. Op één uitzondering na, het hoofdstuk over de jaren zestig, toen De Rooy (1944) student was en de verbeelding aan de macht kwam, het beste hoofdstuk.
Vrouwen emancipeerden, kinderen werden prinsen en prinsessen en kregen mondiger ouders. Het kansarme ‘arbeiderskind’ verdween. Daarvoor in de plaats kwamen de kinderen van de mensen die ‘gastarbeiders’ heetten en van wie nu de derde generatie naar school gaat. Hun komst leidde tot ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen, tot een nieuwe sociale tweedeling en nieuwe kansenongelijkheid.
De Rooy heeft het niet over die immense omslag en opdracht voor het onderwijs. Hij citeert Pisa, het vergelijkende onderwijsonderzoek van de OECD: het niveau van het Nederlandse onderwijs is in orde, al zouden we meer uit de slimste leerlingen kunnen halen. Maar de OECD deelde in 2016 ook een berisping uit. Ons systeem van vroege selectie leidt tot ‘large student performance differences (…) and growing inequity in educational opportunities’. Doorn in het oog is het ontbreken van een ‘national and objective test’ bij de vroege selectie.
Het besef dat onze ondoorzichtige, subjectieve wijze van selecteren frustratie oplevert en dat kansenongelijkheid een kleur heeft, leeft wel bij Machteld de Jong en Huub Nelis, auteurs van Help, onze school is gekleurd!. Steeds meer migrantenkinderen komen in het hbo terecht. Maar velen komen daar via een omweg van vmbo en mbo, of vallen ondanks hun capaciteiten onderweg af. Zij hebben last van onderschatting en vooroordelen.
De Jong en Nelis wijzen erop dat 15 procent van de Nederlandse leerlingen van niet-westerse afkomst is; in de grote steden 40 tot 60 procent. Ruim 95 procent van de leraren is van Nederlandse komaf. Ze analyseren zonder vooringenomenheid de conflicten die het gevolg zijn van een culturele clash en hebben verstandige adviezen voor docenten. Hun boek is lang van stof en een beetje op de hurken geschreven, maar geeft een goed inzicht in de belemmeringen voor kinderen van de tweede en derde generatie migranten.
Waartoe ons harde systeem van vroeg selecteren leidt, ontleedt Louise Elffers met een vlijmscherp mesje. De bijlessen uit de titel zijn een gevolg van de voortdurende competitie. We leven in een diplomamaatschappij: hoe meer diploma’s, hoe meer mogelijkheden. Alle ouders willen dat hun kind zo hoog mogelijk terechtkomt, maar dat lukt niet altijd. Dus kopen ouders die het zich kunnen permitteren hulp in: bijles, Cito-training, examentraining.
Elffers drijft niet de spot met overambitieuze, drammerige ouders die de leraren bestoken met eisen. Zij begrijpt hen wel: er staat veel op het spel. Hogeropgeleiden zijn rijker, gezonder en gelukkiger dan laagopgeleiden. Eén beslissing van de juf in groep 8 heeft gevolgen voor de rest van je leven.
Ons onderwijs is een sorteermachine; waar je terechtkomt hangt af van hoe je presteert vergeleken met anderen. Het voortgezet onderwijs selecteert liever de beste leerlingen, die niet blijven zitten en hoge cijfers halen.
Zo zet het systeem mensen tegen elkaar op. Het ellebogenwerk leidt tot grotere ongelijkheid: kinderen met minder gehaaide of rijke ouders blijven achter. Leerkrachten hebben van hen, niet zelden migrantenkinderen, toch al lagere verwachtingen.
Elffers laat zien dat in het onderwijs de werking van de selffulfilling prophecy pijnlijk goed zichtbaar is. Ze heeft ook oplossingen, dat is het goede nieuws: minder ellebogenwerk, meer kansen, zonder dat het bestel weer helemaal op de schop moet. Het kan best.