'Onbesmet door Europa en zijn neurosen'
DE ROMAN When I lived in Modern Times, waarmee Linda Grant onlangs de Britse Orange Prize won, gaat over het ontstaan van Israël, maar is dit boek wel een roman?...
De 20-jarige Brits-joodse Evelyn Sert vertrekt in 1946, vermomd als christelijke pelgrim, per boot naar Palestina. Evelyn werd geboren in een tehuis voor 'gevallen joodse vrouwen' en groeide alleen op met haar moeder, die uit Letland kwam, in het Londense Soho. Nadat haar moeder was overleden, besloot ze zich te melden voor emigratie naar het Beloofde Land, maar Evelyn, die na haar schoolopleiding haar moeder in de kapsalon had geholpen, blijkt niet over vaardigheden te beschikken die kunnen bijdragen aan de opbouw van het land. Bovendien zijn er dan honderdduizenden in Europa, die voorgaan.
De Jewish Agency weigert Evelyn een inreisvergunning. Alleen clandestien kan zij zich een plaats op het schip verwerven. Ze belandt in een kibboets in Galilea, gesticht door Russische immigranten. Niemand spreekt er Engels, alles is er ongewoon, maar de mensen om haar heen zeggen dat ze nu thuis is. Aanvankelijk voelt ze zich wel aangetrokken tot het communale leven: 'Wie, in mijn positie zou zich niet laten verleiden door de romantiek van het socialistisch-zionistisch ideaal.' Maar al spoedig breekt het zware werk haar op en vertrekt ze naar Tel Aviv, 'een witte stad' van beton en glas, gebouwd door Bauhaus-architecten.
'De eerste joodse metropool sinds de verwoesting van de tempel, een stad zonder verleden, bij uitstek geschikt om haar nieuwe leven als nieuwe jodin te beginnen.'
Ondanks al die nieuwheid spreekt voor Evelyn uit de architectuur van die eerste gebouwen ook het verlangen de steden van herkomst te herbouwen: Odessa, Warschau, Moskou. Ze wordt kapster en heeft in die hoedanigheid vooral met de Britse koloniale gemeenschap te maken. Door haar minnaar 'Johnny' raakt ze ongemerkt betrokken bij de Irgun (de illegale radicale militaire organisatie van Menachem Begin die terreuracties pleegde tegen het Engelse leger en de Palestijnse bevolking).
Door de Britten verdacht van spionage duikt ze enige tijd onder om ten slotte (met hulp van diezelfde Britten) vlak voor het uitbreken van de Israëlisch-Arabische oorlog van 1948 het land te verlaten. Vijftig jaar later keert ze terug, constateert dat de witte muren van Tel Aviv bruin zijn geworden en typeert de stad nu als een 'bastaard metropool van vreemdelingen onder vreemdelingen'.
Grant doet rechtstreeks en schijnbaar luchthartig verslag van de beladen sfeer in het Palestina van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Een sfeer die om veel verschillende redenen beladen was. Ten eerste door de verschrikkingen waarover de immigranten uit Europa vertelden, verhalen die door geen nieuw land of nieuw leven kunnen worden uitgewist. Ten tweede door het verbeten optimisme over een betere toekomst, dat gepaard gaat met verdriet, ontworteling en verzwegen verlangens naar de gehate en geliefde landen van herkomst. En de sfeer is ook beladen door de onzekerheid over de toekomst, de vijandige minachting voor de Arabieren en de arrogantie van de Britse koloniale macht.
In de kibboets wordt Evelyn door een der pioniers onderricht in het collectieve ideaal. Deze man, die in de vroege jaren twintig uit Rusland is gevlucht, ziet zichzelf als 'onbesmet door Europa en zijn neurosen' en hij schetst zijn droom van het bolsjewisme op joodse bodem, een miniatuur samenleving waar geen privé-eigendom zal zijn, waar men eensgezind zal streven naar het gemeenschappelijke doel, waar religie en het huwelijk niet van belang zullen zijn, de liefde vrij is en de kinderen iedereen toebehoren. Hoe diep ook overtuigd van haar wens die nieuwe toekomst aan te willen gaan, kan Evelyn toch geen eenduidig antwoord geven op de vraag of ze alles in dienst wil stellen van het ideaal van genadeloze eenvoud, ontbering en beproevingen, 'ver verwijderd van de centra van Europese beschaving van kunst en cultuur'.
Anderen willen dat wel, maar kunnen het niet vanwege de ontberingen die ze in de nabijheid van die centra hebben doorstaan: een groep ex-concentratiekampgevangenen die in de kibboets komen wonen blijkt, om begrijpelijke redenen, bij uitstek ongeschikt voor het collectieve bestaan. Zij willen niets liever dan iets van zichzelf, een eigen kamer, eigen geld. Zij ontduiken de regels en schuwen het werk.
Vooral in Tel Aviv komt het mengsel van haastige spoed waarmee het nieuwe leven in het onbekende werelddeel wordt aangegaan, het ferme voornemen te vergeten, en de wanhoop over het recente verleden in het zo veel vertrouwdere deel van de wereld, uit de verhalen naar voren. Het verhaal van een groep mannen van middelbare leeftijd die, gekleed in hun vooroorlogse nette pakken, in het zand zitten. 'Ze staarden naar de diepblauwe zee met hun rug naar het land dat ze gered had.' Bankiers en professoren voor wie geen passend werk is.
In een van de straten van Tel Aviv speelt een kamerorkest walsen van Mozart en Strauss. Het zijn leden van het voormalige symphonie-orkest van Boedapest. Al die geschoolde mensen die ongeschikt zijn voor ander werk, die vele talen spreken maar geen Hebreeuws, en die nauwelijks opgewassen zijn tegen het klimaat. Maar Johnny, een krachtig voorbeeld van de nieuwe generatie, heeft geen geduld met dit leed, hij weet wat hun te doen staat: 'We hebben genoeg denkers gehad, wat we nu nodig hebben zijn vechtersbazen, joden die de mensen de stuipen op het lijf jagen.'
Er zijn dan in feite twee Palestina's: het joodse Zion, de gespannen immigranten-samenleving, en het Britse Palestina, de vijand. De Arabieren worden nagenoeg genegeerd. Evelyn voelt zich in haar hart meer thuis bij de Britten, de enigen die haar niet vreemd zijn ondanks hun openlijke antisemitisme. Niet alleen de Britten koesteren racistische gevoelens. De minachting van de joodse bevolking voor de Arabieren, van de West-Europese joden voor de zogenoemde 'Ostjuden' en voor joden afkomstig uit Afrika, liegt er ook niet om. Als het boek iets duidelijk maakt dan is het wel dat slachtoffers van racistische vervolging niet noodzakelijkerwijs zelf vrij zijn van racisme.
De wijze waarop die gevoelens worden verwoord, is boeiend omdat die zo verouderd aandoet. Dat geldt voor alle partijen. De Britten zeggen van de joden dat ze 'altijd alleen maar aan zichzelf denken, meedogenloos zijn, niets begrijpen van het fair play-beginsel, wellicht niet tot de gekleurde rassen gerekend moeten worden maar toch wel minstens even opzichtig zijn'. En de joden zeggen van de Arabieren dat ze 'duizend maal primitiever zijn dan de Russische boeren, geschikt om watermeloenen te verkopen maar niet om een land te regeren'. Van de joden uit Oost-Europa zeggen ze iets soortgelijks: 'Primitieve mensen, boeren, plattelandse tussenhandelaren of achterbuurtbewoners, mensen zonder cultuur.' Het zijn vormen van alledaags racisme die zeker nog bestaan maar niet meer zo worden geuit.
Opmerkelijk is dat de klassieke zionistische argumenten voor het stichten van de staat, die natuurlijk uitvoerig aan de orde komen, eveneens verouderd aandoen. Het oorspronkelijke idee dat er vanwege de vervolging van de joden in Europa ergens een plaats moest zijn waar zij heen konden en veilig waren, wordt al in geen jaren meer naar voren gebracht. Jongere generaties zullen Israël wellicht niet eens meer in verband brengen met het zionisme. Dat betekent dat de staat Israël gevestigd is geraakt. Het betekent ook dat gewelddadig antisemitisme, de pogroms en de moord op de Europese joden tot een steeds dieper verleden zijn gaan behoren. Je zou er graag aan toevoegen dat het probleem niet meer bestaat, maar dat is niet zo. Door de jongste opleving van antisemitische gevoelens in Europa zouden de oorspronkelijke zionistische argumenten weer aan actualiteit kunnen winnen.